premise_en
stringlengths
7
402
premise_nl
stringlengths
8
417
hypothesis_en
stringlengths
0
295
hypothesis_nl
stringlengths
1
308
label
int32
0
2
explanation_1_en
stringlengths
0
917
explanation_1_nl
stringlengths
3
766
explanation_2_en
stringclasses
1 value
explanation_2_nl
stringclasses
1 value
explanation_3_en
stringclasses
1 value
explanation_3_nl
stringclasses
1 value
da_premise
stringlengths
3
6
mqm_premise
stringlengths
3
7
da_hypothesis
stringlengths
3
6
mqm_hypothesis
stringlengths
3
6
da_explanation_1
stringlengths
3
6
mqm_explanation_1
stringlengths
3
7
da_explanation_2
stringclasses
1 value
mqm_explanation_2
stringclasses
1 value
da_explanation_3
stringclasses
1 value
mqm_explanation_3
stringclasses
1 value
A man with a cap and jeans is washing the window not on ground level.
Een man met een pet en jeans wast het raam niet op de begane grond.
A man off the ground.
Een man van de grond.
0
The man is off the ground because he is not on ground level.
De man is van de grond omdat hij niet op de grond is.
0.1387
0.0983
0.0
0.0778
0.0
0.0888
A man with a cap and jeans is washing the window not on ground level.
Een man met een pet en jeans wast het raam niet op de begane grond.
A man outside.
Een man buiten.
1
Not all men are outside.
Niet alle mannen zijn buiten.
0.1371
0.0983
0.2619
0.0969
0.6336
0.1162
A window cleaner balances himself while he dries the window.
Een raamreiniger balanceert zichzelf terwijl hij het raam droogt.
The window cleaner is holding something to dry the window.
De raamreiniger houdt iets vast om het raam te drogen.
0
The window cleaner is holding onto something in order to balance himself.
De raamreiniger houdt iets vast om zichzelf in balans te brengen.
0.2716
0.1113
0.193
0.1143
0.0047
0.102
A window cleaner balances himself while he dries the window.
Een raamreiniger balanceert zichzelf terwijl hij het raam droogt.
The window cleaner is outside of the 10th floor.
De raamreiniger is buiten de 10e verdieping.
1
Not all cleaners are outside the 10th floor.
Niet alle schoonmakers zijn buiten de tiende verdieping.
0.2716
0.1113
0.4549
0.1078
0.4282
0.0982
A window cleaner balances himself while he dries the window.
Een raamreiniger balanceert zichzelf terwijl hij het raam droogt.
The window cleaner is cleaning the toilet.
De raamreiniger maakt het toilet schoon.
2
A person cannot be cleaning a toilet and dries a window at the same time.
Een persoon kan niet tegelijkertijd een toilet schoonmaken en een raam drogen.
0.2716
0.1113
0.6628
0.1333
0.5469
0.1275
Window cleaner attached to a harness.
Raamreiniger bevestigd aan een tuig.
A man is cooking dinner for his family.
Een man kookt eten voor zijn familie.
2
Cooking dinner does not require being strapped to a harness.
Het koken diner vereist niet gebonden te zijn aan een harnas.
0.7518
0.1073
0.9509
0.135
0.0
0.0985
Window cleaner attached to a harness.
Raamreiniger bevestigd aan een tuig.
A window cleaner prepares to be hoisted up.
Een raamreiniger bereidt zich voor om opgetild te worden.
1
A window cleaner attached to a harness does not imply the cleaner prepares to be hoisted up.
Een raamreiniger die aan een harnas is bevestigd, impliceert niet dat de reiniger zich voorbereidt om opgetild te worden.
0.7513
0.1072
0.1512
0.1062
0.3618
0.1204
Window cleaner attached to a harness.
Raamreiniger bevestigd aan een tuig.
A window cleaner is on the job.
Er is een raamreiniger aan het werk.
0
A window cleaner attached to a harness is on the job.
Er is een raamreiniger aan een harnas bevestigd.
0.7513
0.1072
0.2565
0.1192
0.4668
0.1204
Three people surround a table full of colored jars.
Drie mensen omringen een tafel vol gekleurde potten.
Three deaf people surround a table full of colored jars.
Drie dove mensen omringen een tafel vol gekleurde potten.
1
Not all people are deaf.
Niet alle mensen zijn doof.
0.7719
0.1222
0.6609
0.1123
0.9063
0.1479
Three people surround a table full of colored jars.
Drie mensen omringen een tafel vol gekleurde potten.
People surround a table full of colored jars.
Mensen omringen een tafel vol gekleurde potten.
0
Three people is enough to just say people, who are surrounding a table.
Drie mensen is genoeg om gewoon te zeggen mensen, die een tafel omringen.
0.7712
0.1222
0.687
0.1202
0.0082
0.0956
Three people surround a table full of colored jars.
Drie mensen omringen een tafel vol gekleurde potten.
Three people surround a bed full of colored jars.
Drie mensen omringen een bed vol gekleurde potten.
2
A table and a bed are entirely different.
Een tafel en een bed zijn totaal anders.
0.7712
0.1221
0.6857
0.1113
0.9024
0.1241
A global group race car.
Een wereldwijde raceauto.
A global group horse and wagon.
Een wereldwijde groep paard en wagen.
2
A CAR IS NOT A WAGON
Een auto is geen WAGON
0.5472
0.104
0.2991
0.0828
0.3594
0.1258
A global group race car.
Een wereldwijde raceauto.
The sponsor of the race car is Global Group.
De sponsor van de auto is Global Group.
1
You can not infer there is a sponsor.
Je kunt niet afleiden dat er een sponsor is.
0.5457
0.104
0.9511
0.1218
0.6381
0.1236
A global group race car.
Een wereldwijde raceauto.
A race car.
Een raceauto.
0
There is a race car
Er is een race auto
0.5455
0.104
0.7766
0.1131
0.7826
0.1221
The race car is speeding up the hill.
De raceauto versnelt de heuvel.
The blue race car is speeding towards the finish line which is at the top of the hill.
De blauwe raceauto rijdt naar de finishlijn die boven op de heuvel ligt.
1
Not all race cars are blue and speeding up a hill does not imply to speed towards the finish line.
Niet alle raceauto's zijn blauw en het versnellen van een heuvel betekent niet dat de snelheid naar de finishlijn.
0.0
0.0879
0.5217
0.1218
0.0
0.0697
The race car is speeding up the hill.
De raceauto versnelt de heuvel.
A red tow truck is towing a motorcycle.
Een rode sleepwagen sleept een motorfiets.
2
It is impossible to be speeding up a hill and towing a motorcycle at the same time.
Het is onmogelijk om een heuvel te versnellen en tegelijkertijd een motorfiets te slepen.
0.0
0.0879
0.6793
0.1054
0.1125
0.0916
The race car is speeding up the hill.
De raceauto versnelt de heuvel.
A car is moving.
Er rijdt een auto.
0
car is speeding up shows that car is moving.
De auto is aan het versnellen.
0.0
0.0879
0.4636
0.1314
0.1403
0.1121
A table is illuminated with several different colored jar candles and three people are standing around it.
Een tafel is verlicht met verschillende gekleurde potkaarsen en drie mensen staan eromheen.
Three people are looking at candles on a table.
Drie mensen kijken naar kaarsen op een tafel.
1
Standing does not imply looking.
Staan betekent niet kijken.
0.7942
0.1319
0.7805
0.1342
0.5248
0.1229
A table is illuminated with several different colored jar candles and three people are standing around it.
Een tafel is verlicht met verschillende gekleurde potkaarsen en drie mensen staan eromheen.
The table is lit up.
De tafel is verlicht.
0
The table is illuminate with jar candles up.
De tafel is verlicht met pot kaarsen omhoog.
0.7942
0.1319
0.8133
0.1208
0.3216
0.0839
A table is illuminated with several different colored jar candles and three people are standing around it.
Een tafel is verlicht met verschillende gekleurde potkaarsen en drie mensen staan eromheen.
The three people around the table are bothered by the candle smoke.
De drie mensen rond de tafel worden gestoord door de kaars rook.
1
People standing around jar candles does not imply they are bothered by the candle.
Mensen staan rond potje kaarsen betekent niet dat ze worden gestoord door de kaars.
0.7939
0.1319
0.2947
0.1156
0.0
0.0976
A table is illuminated with several different colored jar candles and three people are standing around it.
Een tafel is verlicht met verschillende gekleurde potkaarsen en drie mensen staan eromheen.
people in a seance
mensen in een seance
1
People standing around candles does not imply in a seance.
Mensen die rond kaarsen staan, impliceren geen seance.
0.7939
0.1319
0.0049
0.0829
0.0
0.1002
A table is illuminated with several different colored jar candles and three people are standing around it.
Een tafel is verlicht met verschillende gekleurde potkaarsen en drie mensen staan eromheen.
the group is next to a table
de groep ligt naast een tabel
0
there are people standing next to a table.
Er staan mensen naast een tafel.
0.7941
0.1319
0.2616
0.1158
0.5325
0.1316
A table is illuminated with several different colored jar candles and three people are standing around it.
Een tafel is verlicht met verschillende gekleurde potkaarsen en drie mensen staan eromheen.
The table is very dark.
De tafel is erg donker.
2
An illuminated table is the complete opposite of a dark table.
Een verlichte tafel is het tegenovergestelde van een donkere tafel.
0.7948
0.1319
0.8092
0.1109
0.8341
0.1417
A table is illuminated with several different colored jar candles and three people are standing around it.
Een tafel is verlicht met verschillende gekleurde potkaarsen en drie mensen staan eromheen.
There are different colored jar candles on a table.
Er liggen verschillende gekleurde potkaarsen op een tafel.
0
There are different colors of candles surrounded by a people
Er zijn verschillende kleuren kaarsen omgeven door een volk
0.7943
0.1321
0.9537
0.1331
0.355
0.1172
A table is illuminated with several different colored jar candles and three people are standing around it.
Een tafel is verlicht met verschillende gekleurde potkaarsen en drie mensen staan eromheen.
There are only red colored jar candles on a table.
Er liggen alleen rode potkaarsen op een tafel.
2
Only red colored jars are more specific than several different colored jars.
Alleen rood gekleurde potten zijn specifieker dan verschillende gekleurde potten.
0.7943
0.1321
0.8504
0.1285
0.3586
0.1175
A table is illuminated with several different colored jar candles and three people are standing around it.
Een tafel is verlicht met verschillende gekleurde potkaarsen en drie mensen staan eromheen.
there are four people around the table
Er zijn vier mensen aan tafel.
2
Sentence 1 specifies three people while sentence 2 states there are four people.
Zin 1 specificeert drie mensen, terwijl zin 2 zegt dat er vier mensen zijn
0.7943
0.1321
0.7761
0.1416
0.5619
0.1296
A table is illuminated with several different colored jar candles and three people are standing around it.
Een tafel is verlicht met verschillende gekleurde potkaarsen en drie mensen staan eromheen.
the group is out at a bar
de groep is uit aan een bar
1
People standing around a candle does not imply being at a bar.
Mensen die rond een kaars staan betekent niet dat ze in een bar zijn.
0.7943
0.1319
0.2723
0.1087
0.2649
0.1198
A table is illuminated with several different colored jar candles and three people are standing around it.
Een tafel is verlicht met verschillende gekleurde potkaarsen en drie mensen staan eromheen.
people around candles on a table
mensen rond kaarsen op een tafel
0
People around candles on a table which is lit up
Mensen rond kaarsen op een tafel die wordt verlicht
0.7943
0.132
0.15
0.0889
0.0791
0.0882
A table is illuminated with several different colored jar candles and three people are standing around it.
Een tafel is verlicht met verschillende gekleurde potkaarsen en drie mensen staan eromheen.
Three people stand around a table in the dark.
Drie mensen staan rond een tafel in het donker.
2
A table in the dark is the opposite of an illuminated table.
Een tafel in het donker is het tegenovergestelde van een verlichte tafel.
0.7944
0.132
0.6663
0.134
0.6496
0.1395
A table is illuminated with several different colored jar candles and three people are standing around it.
Een tafel is verlicht met verschillende gekleurde potkaarsen en drie mensen staan eromheen.
The candles are lit.
De kaarsen branden.
0
The candles which are lit up are colored jar candles.
De kaarsen die worden verlicht zijn gekleurde pot kaarsen.
0.7943
0.132
0.0
0.1153
0.1682
0.1079
A table is illuminated with several different colored jar candles and three people are standing around it.
Een tafel is verlicht met verschillende gekleurde potkaarsen en drie mensen staan eromheen.
people driving
rijders
2
People driving is totally different than people standing around.
Mensen rijden is totaal anders dan mensen die hier staan.
0.7943
0.132
0.0
0.0865
0.0036
0.1089
A table is illuminated with several different colored jar candles and three people are standing around it.
Een tafel is verlicht met verschillende gekleurde potkaarsen en drie mensen staan eromheen.
The table has become a shrine.
De tafel is een heiligdom geworden.
1
A table is illuminated with candles does not imply it is a shrine.
Een tafel wordt verlicht met kaarsen betekent niet dat het een heiligdom.
0.794
0.132
0.0215
0.119
0.6052
0.1151
The black and white race car is rounding the turn.
De zwart-witte raceauto is rond de bocht.
Cars are towed on the street.
Auto's worden op straat gesleept.
2
car is rounding cannot mean cars are towed at the same time
auto is afronding kan niet betekenen auto's worden gesleept op hetzelfde moment
0.1559
0.0963
0.5355
0.1083
0.0
0.0695
The black and white race car is rounding the turn.
De zwart-witte raceauto is rond de bocht.
Couple of cars are perform racing.
Een paar auto's voeren racen uit.
1
A car is rounding a turn does not imply a couple of cars are performing racing.
Een auto is rond een bocht betekent niet dat een paar auto's het uitvoeren van racen.
0.1559
0.0963
0.0007
0.0953
0.0
0.0664
The black and white race car is rounding the turn.
De zwart-witte raceauto is rond de bocht.
Two cars are running on the turn.
Twee auto's rijden op de bocht.
0
If a car is rounding the turn, it is running on the turn.
Als een auto is rond de bocht, het loopt op de bocht.
0.1567
0.0963
0.2075
0.1066
0.0
0.0779
The black and white race car is going fast around the track while fans watch nearby.
De zwart-wit race auto gaat snel rond de baan, terwijl fans kijken in de buurt.
There is a car speeding around the raceway.
Er rijdt een auto rond de racebaan.
0
A car speeding around the raceway going fast
Een auto rijdt snel rond de racebaan
0.2788
0.0979
0.5026
0.1096
0.2561
0.1116
The black and white race car is going fast around the track while fans watch nearby.
De zwart-wit race auto gaat snel rond de baan, terwijl fans kijken in de buurt.
Fans watch as a race car circles the track.
Fans kijken als een race auto rond de baan.
0
A race car circles the track speedily
Een race auto cirkelt het spoor snel
0.2789
0.0979
0.0
0.0844
0.1939
0.1102
The black and white race car is going fast around the track while fans watch nearby.
De zwart-wit race auto gaat snel rond de baan, terwijl fans kijken in de buurt.
The fans are wathing a basketball game.
De fans zijn met een basketbalwedstrijd bezig.
2
car going fast cannot mean fans watching basketball at the same time
auto gaat snel kan niet betekenen fans kijken basketbal op hetzelfde moment
0.279
0.0979
0.2176
0.13
0.0
0.0974
The black and white race car is going fast around the track while fans watch nearby.
De zwart-wit race auto gaat snel rond de baan, terwijl fans kijken in de buurt.
The car is going 150 miles per hour
De auto rijdt 150 mijl per uur
1
Going fast does not imply going 150 miles per hour.
Snel gaan betekent niet dat je 150 mijl per uur gaat.
0.279
0.0979
0.991
0.1515
0.5245
0.1238
The black and white race car is going fast around the track while fans watch nearby.
De zwart-wit race auto gaat snel rond de baan, terwijl fans kijken in de buurt.
The black and white race car is going fast.
De zwart-witte raceauto gaat snel.
0
the car which is black and white is going fast around the track
de auto die zwart-wit is gaat snel rond het spoor
0.2788
0.0979
0.6466
0.1081
0.2475
0.1129
The black and white race car is going fast around the track while fans watch nearby.
De zwart-wit race auto gaat snel rond de baan, terwijl fans kijken in de buurt.
The black and white race car is loud.
De zwart-witte raceauto is luidruchtig.
1
Just because cars are racing, doesn't mean it's loud.
Omdat auto's racen, betekent niet dat het hard is.
0.279
0.0979
0.2604
0.1096
0.354
0.1169
The black and white race car is going fast around the track while fans watch nearby.
De zwart-wit race auto gaat snel rond de baan, terwijl fans kijken in de buurt.
The driver is competing in a race.
De coureur doet mee aan een race.
1
Just because a car is racing, doesn't mean it's competing.
Dat een auto ract, betekent niet dat hij meedoet.
0.279
0.0979
0.4457
0.1311
0.0001
0.1184
The black and white race car is going fast around the track while fans watch nearby.
De zwart-wit race auto gaat snel rond de baan, terwijl fans kijken in de buurt.
Two dogs play with a ball.
Twee honden spelen met een bal.
2
fans cannot be two dogs at the same time
fans kunnen niet twee honden tegelijk
0.2789
0.0979
0.4268
0.1268
0.1204
0.0869
The black and white race car is going fast around the track while fans watch nearby.
De zwart-wit race auto gaat snel rond de baan, terwijl fans kijken in de buurt.
The car is winning a race.
De auto wint een race.
1
Just because a car is racing, doesn't mean it's winning.
Dat een auto ract, betekent niet dat hij wint.
0.2789
0.0979
0.7704
0.1183
0.1328
0.1222
The black and white race car is going fast around the track while fans watch nearby.
De zwart-wit race auto gaat snel rond de baan, terwijl fans kijken in de buurt.
The car is barely moving
De auto beweegt nauwelijks.
2
car going fast cannot be a car barely moving at the same time
auto gaat snel kan niet een auto nauwelijks bewegen op hetzelfde moment
0.2789
0.0979
0.6853
0.1396
0.0
0.0727
The black and white race car is going fast around the track while fans watch nearby.
De zwart-wit race auto gaat snel rond de baan, terwijl fans kijken in de buurt.
Fans watch as a race car wins an important race.
Fans kijken als een race auto wint een belangrijke race.
1
Just because the car is going fast, doesn't mean it wins.
Dat de auto snel rijdt, betekent niet dat hij wint.
0.2787
0.0978
0.0991
0.0962
0.585
0.1115
The black and white race car is going fast around the track while fans watch nearby.
De zwart-wit race auto gaat snel rond de baan, terwijl fans kijken in de buurt.
The black and blue race car is going fast.
De zwarte en blauwe raceauto gaat snel.
2
black and white car going fast cannot mean the black and blue car going fast at the same time
zwart en wit auto gaan snel kan niet betekenen dat de zwart en blauwe auto snel op hetzelfde moment
0.2787
0.0979
0.6331
0.1076
0.0
0.0808
The black and white race car is going fast around the track while fans watch nearby.
De zwart-wit race auto gaat snel rond de baan, terwijl fans kijken in de buurt.
The car is going fast
De auto gaat snel.
0
RACE CARS NEED TO BE GOING FAST TO WIN A RACE.
De raceauto's moeten snel winnen.
0.2787
0.0979
0.7638
0.1161
0.0001
0.0972
The black and white race car is going fast around the track while fans watch nearby.
De zwart-wit race auto gaat snel rond de baan, terwijl fans kijken in de buurt.
The driver has stopped.
De chauffeur is gestopt.
2
car going fast cannot mean driver has stopped at the same time
auto gaat snel kan niet betekenen bestuurder is gestopt op hetzelfde moment
0.2787
0.0979
0.4348
0.1246
0.0
0.0913
The black and white race car is going fast around the track while fans watch nearby.
De zwart-wit race auto gaat snel rond de baan, terwijl fans kijken in de buurt.
The automobile is racing.
De auto ract.
0
An automobile might be a race car.
Een auto kan een raceauto zijn.
0.2787
0.0979
0.0
0.0956
0.8418
0.1203
A little boy is walking through water.
Een jongetje loopt door het water.
A boy is walking.
Er loopt een jongen rond.
0
A little boy is a boy in general.
Een kleine jongen is een jongen in het algemeen.
0.801
0.1382
0.5275
0.1325
0.592
0.1109
A little boy is walking through water.
Een jongetje loopt door het water.
A boy is having fun.
Een jongen heeft plezier.
1
You can not infer he is having fun.
Je kunt niet afleiden dat hij plezier heeft.
0.801
0.1382
0.8105
0.1228
0.4736
0.103
A little boy is walking through water.
Een jongetje loopt door het water.
No one is walking.
Niemand loopt.
2
A BOY IS NOT NO ONE
Een jongen is niemand.
0.8005
0.1382
0.3406
0.1198
0.7249
0.1223
a man in a vehicle behind a family crowd
een man in een voertuig achter een familie publiek
A man is driving through a barren desert.
Een man rijdt door een onvruchtbare woestijn.
2
man behind a family cannot be a man driving at the same time
man achter een gezin kan geen man zijn die tegelijkertijd rijdt
0.0
0.0762
0.72
0.1304
0.1873
0.1009
a man in a vehicle behind a family crowd
een man in een voertuig achter een familie publiek
A man is sitting inside a motor vehicle.
Een man zit in een motorvoertuig.
0
THE MAN IS SITTING IN THE CAR AS THE FAMILY CROWD AROUND IT.
De man zit in de auto terwijl de familie rondloopt.
0.0
0.0762
0.6671
0.1333
0.0332
0.1013
a man in a vehicle behind a family crowd
een man in een voertuig achter een familie publiek
A family is together for a reunion.
Een familie is samen voor een reünie.
1
Just because there is a family crowd, doesn't mean they're in a reunion.
Omdat er een familie publiek is, betekent niet dat ze in een reünie zitten.
0.0
0.0762
0.5477
0.1186
0.0001
0.0942
A man in a purple hat, white shirt, wearing earbuds, listening to music, sitting outside a city building.
Een man met een paarse hoed, wit shirt, oordopjes dragen, naar muziek luisteren, buiten een stadsgebouw zitten.
He is listening to music.
Hij luistert naar muziek.
0
BECAUSE HE HAS EARBUDS IN MEANS HE IS LISTENING TO MUSIC.
Omdat hij oorbellen heeft in de zin dat hij naar muziek luistert.
0.3178
0.1128
0.8893
0.1404
0.0
0.1096
A man in a purple hat, white shirt, wearing earbuds, listening to music, sitting outside a city building.
Een man met een paarse hoed, wit shirt, oordopjes dragen, naar muziek luisteren, buiten een stadsgebouw zitten.
He enjoys the outdoors.
Hij geniet van het buitenleven.
1
We don't know that the man enjoys being outside.
We weten niet of hij het leuk vindt om buiten te zijn.
0.3178
0.1128
0.9545
0.14
0.5005
0.1433
A man in a purple hat, white shirt, wearing earbuds, listening to music, sitting outside a city building.
Een man met een paarse hoed, wit shirt, oordopjes dragen, naar muziek luisteren, buiten een stadsgebouw zitten.
He is taking shelter from the hurricane.
Hij zoekt bescherming tegen de orkaan.
2
man listening to music cannot mean he is taking shelter at the same time
de mens die naar muziek luistert kan niet betekenen dat hij tegelijkertijd onderdak zoekt
0.3178
0.1128
0.2282
0.126
0.2617
0.129
A man on a four-wheeler jumps near a small building.
Een man op een vierwieler springt bij een klein gebouw.
A man is jumping
Een man springt.
0
THE MAN IS JUMPING WITH HIS FOUR-WHEELER.
De man springt met zijn vier-wieler.
0.2338
0.0943
0.3811
0.116
0.0
0.0859
A man on a four-wheeler jumps near a small building.
Een man op een vierwieler springt bij een klein gebouw.
A man has a four wheeler
Een man heeft een vierwieler.
0
A FOUR-WHEELER AND A FOUR WHEELER ARE THE SAME. HE USES IT TO MAKE JUMPS.
Een vierwieler en een vierwieler zijn hetzelfde.
0.2341
0.0943
0.737
0.1096
0.0
0.0739
A man on a four-wheeler jumps near a small building.
Een man op een vierwieler springt bij een klein gebouw.
A man jumps near a small building
Een man springt bij een klein gebouw
1
The man does not jumps, he uses a vehicle to jump.
Hij springt niet, hij gebruikt een voertuig om te springen.
0.2333
0.0943
0.1306
0.0976
0.19
0.1117
A man and a woman standing against a white wall taking a picture with shadows against the wall.
Een man en een vrouw die tegen een witte muur staan en een foto maken met schaduwen tegen de muur.
The man and woman were taking pictures together.
De man en vrouw namen samen foto's.
1
You can not infer they were taking pictures.
Je kunt niet afleiden dat ze foto's namen.
0.3537
0.104
0.6998
0.1185
0.1611
0.1129
A man and a woman standing against a white wall taking a picture with shadows against the wall.
Een man en een vrouw die tegen een witte muur staan en een foto maken met schaduwen tegen de muur.
There is a man and woman taking a picture.
Er is een man en vrouw die een foto maken.
0
A man and woman posing against a wall are taking pictures.
Een man en vrouw die tegen een muur poseren maken foto's.
0.3537
0.104
0.3655
0.1062
0.4941
0.1175
A man and a woman standing against a white wall taking a picture with shadows against the wall.
Een man en een vrouw die tegen een witte muur staan en een foto maken met schaduwen tegen de muur.
There is a group of people dancing in a street.
Er is een groep mensen die dansen in een straat.
2
There can either be a man and a women or a group of people.
Er kan een man en een vrouw zijn of een groep mensen.
0.3539
0.104
0.6494
0.1345
0.7307
0.1228
The small brown dog is laying down while the black dog is biting it.
De kleine bruine hond ligt neer terwijl de zwarte hond hem bijt.
The dogs are playing.
De honden spelen.
1
We don't know that the dogs are playing, they're biting each other.
We weten niet of de honden spelen, ze bijten elkaar.
0.6474
0.1141
0.5771
0.1259
0.3254
0.1162
The small brown dog is laying down while the black dog is biting it.
De kleine bruine hond ligt neer terwijl de zwarte hond hem bijt.
One dog is brown.
Eén hond is bruin.
0
THE DOG IS SMALL AND BROWN.
De hond is klein en gebroken.
0.6474
0.1141
0.7663
0.1023
0.0221
0.0995
The small brown dog is laying down while the black dog is biting it.
De kleine bruine hond ligt neer terwijl de zwarte hond hem bijt.
One dog is white.
Eén hond is wit.
2
brown dog cannot mean dog is white at the same time
bruine hond kan niet betekenen hond is wit op hetzelfde moment
0.6482
0.1141
0.8727
0.1123
0.2586
0.1116
A small puppy stands on his hind legs to bite a bigger dog who is lying on the stairs.
Een kleine puppy staat op zijn achterpoten om een grotere hond te bijten die op de trap ligt.
The puppy is scared for its life.
De puppy is bang voor zijn leven.
1
The puppy is fighting back, we don't know that he's scared.
De pup vecht terug, we weten niet of hij bang is.
0.2799
0.1082
0.8921
0.1265
0.2925
0.1139
A small puppy stands on his hind legs to bite a bigger dog who is lying on the stairs.
Een kleine puppy staat op zijn achterpoten om een grotere hond te bijten die op de trap ligt.
The puppy is eating the big dog.
De puppy eet de grote hond.
2
puppy who stands cannot be puppy eating at the same time
puppy die staat kan niet zijn puppy eten op hetzelfde moment
0.2799
0.1082
0.585
0.102
0.0
0.0681
A small puppy stands on his hind legs to bite a bigger dog who is lying on the stairs.
Een kleine puppy staat op zijn achterpoten om een grotere hond te bijten die op de trap ligt.
The puppy is on its hind legs.
De puppy zit op zijn achterpoten.
0
THE DOG IS ON ITS HIND LEGS BECAUSE IT STANDS ON THEM. THE PUPPY IS SMALL.
De hond zit op z'n hind legs omdat het op hen wijst.
0.2799
0.1082
0.7728
0.1362
0.0
0.0912
A black puppy chewing on an adult brown dog.
Een zwarte puppy kauwt op een volwassen bruine hond.
A white kitten swipes at an adult orange cat.
Een wit poesje veegt naar een volwassen oranje kat.
2
puppy is contradictory to kitten
puppy is tegenstrijdig met kitten
0.7053
0.1056
0.1374
0.1
0.8367
0.1227
A black puppy chewing on an adult brown dog.
Een zwarte puppy kauwt op een volwassen bruine hond.
A black male puppy is playfully biting an older male brown dog.
Een zwarte mannelijke puppy bijt speels een oudere mannelijke bruine hond.
1
We don't know the gender of the puppy, it may be female and not male.
We kennen het geslacht van de puppy niet, het kan vrouwelijk zijn en niet mannelijk.
0.7053
0.1056
0.4989
0.0657
0.8114
0.1308
A black puppy chewing on an adult brown dog.
Een zwarte puppy kauwt op een volwassen bruine hond.
A black puppy bites at an older brown dog.
Een zwarte puppy bijt een oudere bruine hond.
0
BECAUSE THE DOG IS A PUPPY THEN THE ADULT DOG IS OLDER.
Omdat de hond een puppy is dan is de volwassen hond ouder.
0.7053
0.1056
0.5087
0.1114
0.4109
0.1112
Young man sitting resting on a surface with headphones in with a plastic bag.
Jongeman die zit te rusten op een oppervlak met koptelefoons in een plastic zak.
The young man is sitting with the headphones.
De jongeman zit met de koptelefoon.
0
YOU CAN BE SITTING WHEN YOU ARE RESTING. HE IS ON A SURFACE, WHICH YOU WOULD NEED TO SIT. HIS HEADPHONES ARE IN A PLASTIC BAG.
Z'n hoofdtelefoon zit in een plastic zak.
0.0002
0.0922
0.4438
0.133
0.0913
0.1066
Young man sitting resting on a surface with headphones in with a plastic bag.
Jongeman die zit te rusten op een oppervlak met koptelefoons in een plastic zak.
The headphones belong to the young man.
De koptelefoon is van de jongeman.
1
Sentence 1 is missing belong to young man
Verdachte 1 wordt vermist behoort tot de jongeman.
0.0002
0.0922
0.4658
0.1216
0.0
0.0856
Young man sitting resting on a surface with headphones in with a plastic bag.
Jongeman die zit te rusten op een oppervlak met koptelefoons in een plastic zak.
The young man is wearing the headphones.
De jongeman draagt de koptelefoon.
2
headphones in a bag is contradictory to wearing the headphones
hoofdtelefoon in een zak is tegenstrijdig met het dragen van de koptelefoon
0.0002
0.0922
0.7599
0.1373
0.4649
0.1268
A young girl expresses her support for Ron Paul with a hand made sign.
Een jong meisje spreekt haar steun uit voor Ron Paul met een handgemaakt teken.
Young girl holding a sign
Jong meisje met een bord
0
A hand made sign is a sign.
Een handgemaakt teken is een teken.
0.8231
0.1359
0.0001
0.1092
0.3236
0.1073
A young girl expresses her support for Ron Paul with a hand made sign.
Een jong meisje spreekt haar steun uit voor Ron Paul met een handgemaakt teken.
young girl is trying to sway votes
jong meisje probeert stemmen te beïnvloeden
1
You can not infer she is trying to sway.
Je kunt niet afleiden dat ze probeert te zwaaien.
0.8231
0.1359
0.1228
0.1159
0.196
0.0899
A young girl expresses her support for Ron Paul with a hand made sign.
Een jong meisje spreekt haar steun uit voor Ron Paul met een handgemaakt teken.
young girl is selling candy
jong meisje verkoopt snoep
2
A girl cannot be selling candy if she is expressing her support for Ron Paul.
Een meisje kan geen snoep verkopen als ze haar steun uit voor Ron Paul.
0.8231
0.1359
0.9762
0.1309
0.329
0.125
A woman attends a candlelight vigil.
Een vrouw woont een kaarslicht wake bij.
A woman is doing a cartwheel on the grass.
Een vrouw doet een radslag op het gras.
2
attends is contradictory to cartwheel
aanwezigen is tegenstrijdig met cartwheel
0.0
0.0842
0.1059
0.0987
0.0
0.0565
A woman attends a candlelight vigil.
Een vrouw woont een kaarslicht wake bij.
A woman is surrounded by people and candles.
Een vrouw is omgeven door mensen en kaarsen.
0
a candlelight vigil is normally attended by people holding candles
een kaarslicht wake wordt normaal gesproken bijgewoond door mensen met kaarsen
0.0
0.0843
0.848
0.1264
0.0
0.1072
A woman attends a candlelight vigil.
Een vrouw woont een kaarslicht wake bij.
A woman is holding a candle at a vigil.
Een vrouw houdt een kaars vast bij een wake.
1
The woman may not be holding a candle.
De vrouw houdt misschien geen kaars vast.
0.0
0.0843
0.0031
0.1158
0.284
0.1249
A man is carrying a little girl on his shoulders.
Een man draagt een klein meisje op zijn schouders.
the girl carries the man.
Het meisje draagt de man.
2
man is contradictory to girl
man is in tegenspraak met meisje
0.9186
0.1421
0.0201
0.0806
0.5497
0.1144
A man is carrying a little girl on his shoulders.
Een man draagt een klein meisje op zijn schouders.
he is carrying his daughter around.
Hij draagt zijn dochter rond.
1
Not all men carrying girls are with their daughter.
Niet alle mannen die meisjes dragen zijn bij hun dochter.
0.9184
0.142
0.6393
0.1241
0.1033
0.0856
A man is carrying a little girl on his shoulders.
Een man draagt een klein meisje op zijn schouders.
the adult male carries the small female on his shoulder.
Het volwassen mannetje draagt het vrouwtje op zijn schouder.
0
little girl can be reworded as small female
klein meisje kan worden herwoordd als klein vrouwtje
0.9188
0.1422
0.8563
0.1301
0.6344
0.1181
A dog is leashed by someone with a tattoo.
Een hond wordt aangelijnd door iemand met een tatoeage.
A dog is on a leash
Een hond zit aan een riem
0
if it is leashed then it must be on a leash
als het aangelijnd is dan moet het aan een riem
0.5208
0.0988
0.0037
0.1174
0.0001
0.1025
A dog is leashed by someone with a tattoo.
Een hond wordt aangelijnd door iemand met een tatoeage.
A man is walking his dog
Een man laat zijn hond uit.
1
Someone could mean man or woman and leashed could imply tied up and not walking.
Iemand kan man of vrouw en aangelijnd betekenen dat hij vastgebonden is en niet loopt.
0.5208
0.0988
0.2913
0.1231
0.0
0.069
A dog is leashed by someone with a tattoo.
Een hond wordt aangelijnd door iemand met een tatoeage.
A dog is running free on the beach
Een hond loopt vrij op het strand
2
leashed is contradictory to running
aangelijnd is in tegenspraak met rennen
0.5208
0.0988
0.9204
0.1526
0.0
0.0828
A person in shorts with a tattooed calf holds the leash of a large white dog in a blue vest.
Een persoon in korte broek met een getatoeëerd kalf houdt de riem van een grote witte hond in een blauw vest.
A tall person in shorts.
Een lang persoon in shorts.
1
Not all people are tall.
Niet alle mensen zijn lang.
0.0608
0.0857
0.2732
0.0993
0.0002
0.0942
A person in shorts with a tattooed calf holds the leash of a large white dog in a blue vest.
Een persoon in korte broek met een getatoeëerd kalf houdt de riem van een grote witte hond in een blauw vest.
A man runs alongside his loose dog.
Een man rent langs zijn losse hond.
2
runs is contradictory to holds
runs is tegenstrijdig met holds
0.0608
0.0857
0.0001
0.1008
0.0
0.0658
A person in shorts with a tattooed calf holds the leash of a large white dog in a blue vest.
Een persoon in korte broek met een getatoeëerd kalf houdt de riem van een grote witte hond in een blauw vest.
A man walks his dressed up Pitbull.
Een man loopt met zijn verkleed Pitbull.
1
Not all dogs are the Pitbull breed.
Niet alle honden zijn het Pitbull ras.
0.0626
0.0857
0.4753
0.0966
0.7018
0.1251
A person in shorts with a tattooed calf holds the leash of a large white dog in a blue vest.
Een persoon in korte broek met een getatoeëerd kalf houdt de riem van een grote witte hond in een blauw vest.
A human in shorts
Een mens in korte broek
0
a person is a human
een persoon is een mens
0.0629
0.0857
0.196
0.1145
0.9572
0.1351
A person in shorts with a tattooed calf holds the leash of a large white dog in a blue vest.
Een persoon in korte broek met een getatoeëerd kalf houdt de riem van een grote witte hond in een blauw vest.
a person who hates dog sits alone
een persoon die hond haat zit alleen
2
with is contradictory to alone
met is in tegenspraak met alleen
0.061
0.0857
0.5715
0.1272
0.0
0.0692
A person in shorts with a tattooed calf holds the leash of a large white dog in a blue vest.
Een persoon in korte broek met een getatoeëerd kalf houdt de riem van een grote witte hond in een blauw vest.
A person holds the leash of a large dog
Een persoon houdt de riem van een grote hond
0
holds the leash of a large white dog is the same as holds the leash of a large dog
houdt de riem van een grote witte hond is hetzelfde als houdt de riem van een grote hond
0.0611
0.0858
0.3347
0.1065
0.0
0.0572
A person in shorts with a tattooed calf holds the leash of a large white dog in a blue vest.
Een persoon in korte broek met een getatoeëerd kalf houdt de riem van een grote witte hond in een blauw vest.
A person walks a dog.
Een persoon laat een hond uit.
0
if you hold the leash it is often you are walking the dog
als je de riem vasthoudt is het vaak dat je de hond uitlaat
0.0624
0.0857
0.187
0.1232
0.0011
0.0987
A person in shorts with a tattooed calf holds the leash of a large white dog in a blue vest.
Een persoon in korte broek met een getatoeëerd kalf houdt de riem van een grote witte hond in een blauw vest.
A person is walking his cat.
Iemand laat zijn kat uit.
2
dog is contradictory to cat
hond is tegenstrijdig met kat
0.0625
0.0857
0.0917
0.121
0.9527
0.1332
A person in shorts with a tattooed calf holds the leash of a large white dog in a blue vest.
Een persoon in korte broek met een getatoeëerd kalf houdt de riem van een grote witte hond in een blauw vest.
a person takes their dog for a walk
een persoon neemt zijn hond mee voor een wandeling
1
It is unknown if it is their dog and they could be standing rather than going for a walk.
Het is onbekend of het hun hond is en ze zouden kunnen staan in plaats van te gaan wandelen.
0.0604
0.0857
0.388
0.1363
0.3153
0.1029
A person in shorts with a tattooed calf holds the leash of a large white dog in a blue vest.
Een persoon in korte broek met een getatoeëerd kalf houdt de riem van een grote witte hond in een blauw vest.
A person is walking a Husky.
Een persoon loopt een Husky.
1
Not all dogs are Huskys. Not all leashed dogs are out walking.
Niet alle honden zijn Husky's.
0.0604
0.0857
0.0
0.0677
0.3278
0.1032
A person in shorts with a tattooed calf holds the leash of a large white dog in a blue vest.
Een persoon in korte broek met een getatoeëerd kalf houdt de riem van een grote witte hond in een blauw vest.
Nobody has shorts.
Niemand heeft een korte broek.
2
person is contradictory to nobody
persoon is in tegenspraak met niemand
0.0615
0.0858
0.7676
0.1229
0.1185
0.0945