premise_en
stringlengths
7
402
premise_nl
stringlengths
8
417
hypothesis_en
stringlengths
0
295
hypothesis_nl
stringlengths
1
308
label
int32
0
2
explanation_1_en
stringlengths
0
917
explanation_1_nl
stringlengths
3
766
explanation_2_en
stringclasses
1 value
explanation_2_nl
stringclasses
1 value
explanation_3_en
stringclasses
1 value
explanation_3_nl
stringclasses
1 value
da_premise
stringlengths
3
6
mqm_premise
stringlengths
3
7
da_hypothesis
stringlengths
3
6
mqm_hypothesis
stringlengths
3
6
da_explanation_1
stringlengths
3
6
mqm_explanation_1
stringlengths
3
7
da_explanation_2
stringclasses
1 value
mqm_explanation_2
stringclasses
1 value
da_explanation_3
stringclasses
1 value
mqm_explanation_3
stringclasses
1 value
A construction worker in a gray shirt and jeans crouches next to a orange bucket and white bags of materials.
Een bouwvakker in een grijs shirt en jeans krullen naast een oranje emmer en witte zakken met materialen.
A working man inspects contents of a bucket
Een werkende man inspecteert inhoud van een emmer
0
It's the duty of the construction worker to inspect the content in a bucket.
Het is de taak van de bouwvakker om de inhoud in een emmer te inspecteren.
0.1048
0.0633
0.6447
0.1488
0.5567
0.1371
A man who appears to be a construction worker smiling at someone.
Een man die lijkt te zijn een bouwvakker glimlachen naar iemand.
A man frowning at the ground.
Een man die fronst op de grond.
2
The man is smiling at someone, not frowning at the ground.
De man lacht naar iemand, niet fronsen op de grond.
0.0001
0.1027
0.0
0.0858
0.0
0.073
A man who appears to be a construction worker smiling at someone.
Een man die lijkt te zijn een bouwvakker glimlachen naar iemand.
A man smiling.
Een man die lacht.
0
A construction worker is a man.
Een bouwvakker is een man.
0.0001
0.1027
0.6797
0.1112
0.5442
0.1103
A man who appears to be a construction worker smiling at someone.
Een man die lijkt te zijn een bouwvakker glimlachen naar iemand.
A man smiling at his co-worker.
Een man die lacht naar zijn collega.
1
worker doesn't always mean co-worker.
Werker betekent niet altijd collega.
0.0001
0.1027
0.2863
0.1033
0.5494
0.1301
Dark-haired construction worker in a building.
Donkerharige bouwvakker in een gebouw.
A construction worker is fixing the plumbing in a building.
Een bouwvakker repareert het sanitair in een gebouw.
1
worker doesn't always mean fixing the plumbing
werker betekent niet altijd het sanitair repareren
0.1952
0.0933
0.6495
0.1325
0.0187
0.0844
Dark-haired construction worker in a building.
Donkerharige bouwvakker in een gebouw.
A construction worker is in a building.
Een bouwvakker is in een gebouw.
0
A construction worker doesn't have to be dark-haired.
Een bouwvakker hoeft niet donkerharig te zijn.
0.1952
0.0933
0.3832
0.1164
0.6085
0.1246
Dark-haired construction worker in a building.
Donkerharige bouwvakker in een gebouw.
A woman is in the woods camping alone.
Een vrouw kampeert alleen in het bos.
2
The worker is in a building, not in the woods.
De werknemer is in een gebouw, niet in het bos.
0.1952
0.0933
0.622
0.1286
0.4055
0.1141
A smiling construction worker kneeling down.
Een lachende bouwvakker die knielt.
The construction worker is kneeling down to tie their shoes.
De bouwvakker knielt om hun schoenen te strikken.
1
kneeling doesn't always mean to tie their shoes.
knielen betekent niet altijd hun schoenen strikken.
0.1315
0.0869
0.0001
0.077
0.0
0.0849
A smiling construction worker kneeling down.
Een lachende bouwvakker die knielt.
A smiling lawyer is jumping for joy.
Een glimlachende advocaat springt van vreugde.
2
The construction worker isn't a lawyer. The worker is kneeling down, not jumping for joy.
De bouwvakker is geen advocaat.
0.1304
0.0869
0.6371
0.1104
0.0
0.1034
A smiling construction worker kneeling down.
Een lachende bouwvakker die knielt.
A person is kneeling down.
Een persoon knielt neer.
0
A construction worker is a person.
Een bouwvakker is iemand.
0.1304
0.0869
0.8905
0.1235
0.3809
0.1036
A white greyhound wearing a yellow and black jacket is running on a track.
Een witte grijshond met een geel en zwart jasje loopt op een spoor.
the dog is peeing and stopped
de hond plast en stopt
2
The dog is running on a track, not stopped. The dog can't be peeing when running.
De hond rent op een renbaan, niet gestopt.
0.3655
0.1074
0.0
0.0939
0.0
0.1006
A white greyhound wearing a yellow and black jacket is running on a track.
Een witte grijshond met een geel en zwart jasje loopt op een spoor.
the dog is very fast
de hond is erg snel
1
running doesn't always mean fast
rennen betekent niet altijd snel
0.3661
0.1073
0.7635
0.1166
0.409
0.1017
A white greyhound wearing a yellow and black jacket is running on a track.
Een witte grijshond met een geel en zwart jasje loopt op een spoor.
the dog is running
de hond rent
0
A greyhound is a dog.
Een windhond is een hond.
0.3661
0.1073
0.0002
0.0861
0.2613
0.1023
Sales man, standing at the counter in a blue and white long-sleeve sweater.
Sales man, staand aan de balie in een blauwe en witte lange mouwen trui.
The man is sitting in a chair.
De man zit in een stoel.
2
The man cannot be sitting and standing at the same time.
De man kan niet tegelijkertijd zitten en staan.
0.2747
0.1043
0.7282
0.1218
0.7104
0.1321
Sales man, standing at the counter in a blue and white long-sleeve sweater.
Sales man, staand aan de balie in een blauwe en witte lange mouwen trui.
A man is wearing a sweater.
Een man draagt een trui.
0
"Sales man, standing at the counter in a blue and white long-sleeve sweater." is a rephrasing with more detail of "A man wearing a sweater."
"Sales man, staand aan de balie in een blauwe en witte lange mouwen trui." is een herformulering met meer details van "Een man draagt een trui."
0.2747
0.1043
0.8542
0.1241
0.0
0.0688
Sales man, standing at the counter in a blue and white long-sleeve sweater.
Sales man, staand aan de balie in een blauwe en witte lange mouwen trui.
The sales man is standing at the counter.
De verkoper staat aan de balie.
1
Sales man, standing at the counter is same as The sales man is standing at the counter.
De verkoper staat aan de balie, net als de verkoper.
0.2749
0.1043
0.0164
0.1181
0.0004
0.0947
An elderly man selling magazines.
Een oudere man die tijdschriften verkoopt.
An old lady sell magazines.
Een oude dame verkoopt tijdschriften.
2
Lady is opposite of man.
Vrouwe is tegenovergesteld aan de mens.
0.1232
0.0949
0.3292
0.1038
0.5714
0.146
An elderly man selling magazines.
Een oudere man die tijdschriften verkoopt.
An old man sell magazines.
Een oude man verkoopt tijdschriften.
0
Elderly means old, trying to sell magazines.
Ouderen betekent oud, proberen tijdschriften te verkopen.
0.1232
0.0949
0.2726
0.1012
0.0
0.0513
An elderly man selling magazines.
Een oudere man die tijdschriften verkoopt.
The salesman sell magazines.
De verkoper verkoopt tijdschriften.
0
An elderly man selling means he's a salesman.
Een oudere man die verkoopt betekent dat hij een verkoper is.
0.1223
0.0949
0.2651
0.1054
0.0
0.0975
A man with a large feather in his hat rides a horse.
Een man met een grote veer in zijn hoed rijdt op een paard.
The man is riding a horse
De man rijdt op een paard
0
A horse is normally ridden by a man.
Een paard wordt normaal door een man gereden.
0.4202
0.11
0.9814
0.1345
0.9335
0.1373
A man with a large feather in his hat rides a horse.
Een man met een grote veer in zijn hoed rijdt op een paard.
The man is in a horse ring
De man zit in een paardenring
1
horse doesn't always mean ring
paard betekent niet altijd ring
0.4197
0.1101
0.417
0.1204
0.133
0.0905
A man with a large feather in his hat rides a horse.
Een man met een grote veer in zijn hoed rijdt op een paard.
The man is in a kitchen
De man is in een keuken
2
The man rides a horse so can't be in a kitchen.
De man rijdt paard, dus kan niet in de keuken zijn.
0.4197
0.1101
0.5655
0.1332
0.4061
0.1141
a magazine stand with many multicolored magazines
een magazine stand met vele veelkleurige tijdschriften
a magazine stand with many people magazines
een magazine stand met veel mensen tijdschriften
2
Multicolored magazines aren't people magazines.
Veelkleurige tijdschriften zijn geen mensenbladen.
0.4556
0.1153
0.0
0.0736
0.0744
0.1156
a magazine stand with many multicolored magazines
een magazine stand met vele veelkleurige tijdschriften
the stand has many magazines
de stand heeft vele tijdschriften
0
Many multicolored magazines means they are many magazines.
Veel veelkleurige tijdschriften betekent dat het vele tijdschriften.
0.4541
0.1153
0.0001
0.1128
0.0
0.0894
a magazine stand with many multicolored magazines
een magazine stand met vele veelkleurige tijdschriften
the stand is over full
de stand is vol
1
stand doesn't always mean full
stand betekent niet altijd vol
0.4556
0.1153
0.0
0.0923
0.1806
0.0924
An elderly man sells magazines in a stand.
Een oudere man verkoopt tijdschriften in een stand.
the man was giving directions at the stand
de man gaf aanwijzingen bij de getuigenbank
1
sells doesn't always mean giving directions
verkopen betekent niet altijd aanwijzingen geven.
0.4949
0.1122
0.0009
0.1312
0.3041
0.1101
An elderly man sells magazines in a stand.
Een oudere man verkoopt tijdschriften in een stand.
the man has magazines
de man heeft tijdschriften
0
An elderly man is a man.
Een oudere man is een man.
0.4949
0.1122
0.3528
0.1028
0.5679
0.1045
An elderly man sells magazines in a stand.
Een oudere man verkoopt tijdschriften in een stand.
the woman sells books at her store
de vrouw verkoopt boeken in haar winkel
2
The man isn't a woman.
De man is geen vrouw.
0.4949
0.1122
0.9499
0.1299
0.8245
0.1221
An old man wearing a blue jean jacket is sitting at the counter of a magazine stand
Een oude man met een blauw spijkerjack zit aan de balie van een magazine stand
An old man is wearing a jacket reading magazines.
Een oude man draagt een jas die tijdschriften leest.
1
Sitting does not imply reading.
Zitten betekent niet lezen.
0.236
0.1166
0.0004
0.1077
0.7608
0.1377
An old man wearing a blue jean jacket is sitting at the counter of a magazine stand
Een oude man met een blauw spijkerjack zit aan de balie van een magazine stand
An old man is planning to sleep.
Een oude man wil slapen.
2
Sitting and planning are not same.
Zitten en plannen zijn niet hetzelfde.
0.236
0.1165
0.5566
0.1071
0.0067
0.1049
An old man wearing a blue jean jacket is sitting at the counter of a magazine stand
Een oude man met een blauw spijkerjack zit aan de balie van een magazine stand
An old man is wearing a jacket and sitting down.
Een oude man draagt een jas en gaat zitten.
0
Wearing a jacket and sitting down is the same as wearing a blue jean jacket and sitting at a counter.
Het dragen van een jas en zitten is hetzelfde als het dragen van een blauwe jean jas en zitten aan een balie.
0.236
0.1165
0.2653
0.1116
0.0925
0.096
An older man sells magazines at a magazine stand in Asia.
Een oudere man verkoopt tijdschriften op een magazinestand in Azië.
A man sells magazines at a magazine stand in Asia.
Een man verkoopt tijdschriften op een magazinestand in Azië.
0
in a both sentence a man sells magazine.
in een beide zin verkoopt een man tijdschrift.
0.5554
0.1152
0.6299
0.1213
0.0
0.0688
An older man sells magazines at a magazine stand in Asia.
Een oudere man verkoopt tijdschriften op een magazinestand in Azië.
An older man sells magazines at a magazine stand in China.
Een oudere man verkoopt tijdschriften op een magazinestand in China.
1
Not all of Asia is China.
Niet heel Azië is China.
0.5537
0.1152
0.6673
0.1149
0.7625
0.1456
An older man sells magazines at a magazine stand in Asia.
Een oudere man verkoopt tijdschriften op een magazinestand in Azië.
An older woman sells magazines at a magazine stand in Asia.
Een oudere vrouw verkoopt tijdschriften op een magazinestand in Azië.
2
The man isn't a woman.
De man is geen vrouw.
0.5538
0.1152
0.6003
0.1165
0.823
0.1222
Man in black with a feathered hat sits atop a horse.
Een man in het zwart met een verenhoed zit op een paard.
A man wearing a feathered hat sits at a table as a horse passes by.
Een man met een verenhoed zit aan een tafel als een paard voorbijkomt.
2
The man sits atop a horse so can't be sitting at a table.
De man zit bovenop een paard dus kan niet aan een tafel zitten.
0.6443
0.1172
0.3942
0.1112
0.4426
0.1154
Man in black with a feathered hat sits atop a horse.
Een man in het zwart met een verenhoed zit op een paard.
The man is standing next to the horse.
De man staat naast het paard.
2
The man sits atop a horse, not stands next to the horse.
De man zit op een paard, niet naast het paard.
0.6443
0.1172
0.8498
0.1223
0.2755
0.0833
Man in black with a feathered hat sits atop a horse.
Een man in het zwart met een verenhoed zit op een paard.
A cowboy rides his horse out to work.
Een cowboy rijdt zijn paard naar zijn werk.
1
Not all men on a horse is a cowboy.
Niet alle mannen op een paard zijn cowboy.
0.6443
0.1172
0.718
0.1122
0.4421
0.1085
Man in black with a feathered hat sits atop a horse.
Een man in het zwart met een verenhoed zit op een paard.
A man rides a horse.
Een man rijdt een paard.
0
in a both sentence man in black house.
in een beide veroordelingen man in zwart huis.
0.6438
0.1171
0.9723
0.1191
0.0
0.0418
Man in black with a feathered hat sits atop a horse.
Een man in het zwart met een verenhoed zit op een paard.
A woman wearing white watches a horse competition.
Een vrouw die wit draagt kijkt naar een paardenwedstrijd.
2
The man isn't a woman. The man wears black, not white. The man sits atop a horse so may be in the competition instead of watching the competition.
De man is geen vrouw, de man draagt zwart, niet wit... de man zit boven op een paard.
0.6438
0.1171
0.458
0.1198
0.3384
0.0912
Man in black with a feathered hat sits atop a horse.
Een man in het zwart met een verenhoed zit op een paard.
The man has been riding his horse all day.
De man rijdt al de hele dag op zijn paard.
1
Just because the man is on his horse does not mean he has been riding his horse all day.
Alleen omdat de man op zijn paard staat betekent niet dat hij de hele dag op zijn paard heeft gereden.
0.6438
0.1171
0.9031
0.1262
0.7381
0.1229
Man in black with a feathered hat sits atop a horse.
Een man in het zwart met een verenhoed zit op een paard.
A man is sitting on a horse.
Een man zit op een paard.
0
in a both sentence man in horse.
in een twee zinsdeel man in paard.
0.6432
0.1171
0.941
0.1238
0.0
0.0587
Man in black with a feathered hat sits atop a horse.
Een man in het zwart met een verenhoed zit op een paard.
A man poses on a horse before a horse show wearing a black feathered hat.
Een man poseert op een paard voor een paardenshow met een zwarte gevederde hoed.
1
Just because he is sitting on his horse does not mean he poses on it.
Dat hij op zijn paard zit betekent niet dat hij erop poseert.
0.6432
0.1171
0.5896
0.1004
0.3408
0.1147
Man in black with a feathered hat sits atop a horse.
Een man in het zwart met een verenhoed zit op een paard.
A man ride his horse in a competition.
Een man rijdt zijn paard in een wedstrijd.
1
Just because he sits on his horse does not mean he is going in a competition.
Alleen omdat hij op zijn paard zit betekent niet dat hij in een wedstrijd gaat.
0.6432
0.1171
0.6969
0.1053
0.3698
0.1158
Man in black with a feathered hat sits atop a horse.
Een man in het zwart met een verenhoed zit op een paard.
The man is outdoors.
De man is buiten.
0
If someone sits atop a horse he is most likely outdoors.
Als iemand op een paard zit, is hij waarschijnlijk buiten.
0.6428
0.1171
0.6897
0.1133
0.3939
0.1037
Man in black with a feathered hat sits atop a horse.
Een man in het zwart met een verenhoed zit op een paard.
A man wears a feathered hat while he's sitting on a horse.
Een man draagt een verenhoed terwijl hij op een paard zit.
0
in a both sentence man in sitting on a horse.
in een man die op een paard zit.
0.6428
0.1171
0.6559
0.1274
0.0
0.076
Man in black with a feathered hat sits atop a horse.
Een man in het zwart met een verenhoed zit op een paard.
A man drives his truck in the city.
Een man rijdt zijn truck in de stad.
2
The man sits atop and rides a horse so isn't driving a truck.
De man zit op de top en rijdt op een paard, dus niet met een vrachtwagen.
0.6438
0.1171
0.9587
0.1216
0.3983
0.0974
Man in black with a feathered hat sits atop a horse.
Een man in het zwart met een verenhoed zit op een paard.
A man rides a horse wearing a hat with a feather in it.
Een man rijdt op een paard met een hoed met een veer erin.
0
in a both sentence man wearing a hat.
In een twee zinsdeel draagt de man een hoed.
0.6438
0.1171
0.7682
0.1136
0.0
0.1036
Man in black with a feathered hat sits atop a horse.
Een man in het zwart met een verenhoed zit op een paard.
The man is holding on to the horse's reins.
De man houdt de teugels van het paard vast.
1
Just because they man is on his horse does not mean he is holding on to the horse's reins.
Alleen omdat ze man is op zijn paard betekent niet dat hij houdt aan de teugels van het paard.
0.6438
0.1171
0.2886
0.1006
0.0398
0.0695
Man in black with a feathered hat sits atop a horse.
Een man in het zwart met een verenhoed zit op een paard.
The man is wearing all white clothing.
De man draagt alle witte kleding.
2
The man in black isn't wearing any white clothing.
De man in het zwart draagt geen witte kleding.
0.6438
0.1171
0.741
0.1264
0.6714
0.1305
Men and women at reception at a business conference
Mannen en vrouwen bij de receptie op een zakelijke conferentie
The business conference has men and women in attendance.
Op de conferentie zijn mannen en vrouwen aanwezig.
0
in a both sentence the business at reception.
in een beide zin het bedrijf bij de receptie.
0.5633
0.1198
0.9092
0.1363
0.0
0.0551
Men and women at reception at a business conference
Mannen en vrouwen bij de receptie op een zakelijke conferentie
The men and women are conversating at the reception.
De mannen en vrouwen praten bij de receptie.
1
Just because they are at a business conference does not mean they are conversating.
Alleen omdat ze op een zakelijke conferentie zijn, betekent niet dat ze aan het praten zijn.
0.5633
0.1198
0.3938
0.1187
0.5489
0.1491
Men and women at reception at a business conference
Mannen en vrouwen bij de receptie op een zakelijke conferentie
There is men and women at a circus event.
Er zijn mannen en vrouwen op een circus evenement.
2
The business conference is a very different event to a circus.
De zakelijke conferentie is een heel ander evenement dan een circus.
0.5633
0.1198
0.8605
0.1166
0.9079
0.1304
A happy young couple having a glass of whine and talking.
Een gelukkig jong stel met een glas zeuren en praten.
Two people are talking while drinking wine.
Twee mensen praten terwijl ze wijn drinken.
0
Two is a couple, and having a glass is for the purpose of drinking.
Twee is een paar, en het hebben van een glas is voor het doel van drinken.
0.0002
0.0813
0.8771
0.1421
0.0
0.1015
A happy young couple having a glass of whine and talking.
Een gelukkig jong stel met een glas zeuren en praten.
A man is sitting alone in a bar.
Een man zit alleen in een bar.
2
A young couple is not a man who is alone.
Een jong stel is geen man die alleen is.
0.0002
0.0813
0.6076
0.1318
0.5038
0.1094
A happy young couple having a glass of whine and talking.
Een gelukkig jong stel met een glas zeuren en praten.
A couple is toasting a celebration.
Een paar proosten op een feestje.
1
Just because they are drinking wine doesn't mean they are toasting a celebration. People drink wine for all sorts of reasons
Alleen omdat ze wijn drinken betekent niet dat ze een feestje vieren.
0.0002
0.0813
0.0002
0.1022
0.5861
0.1224
A man and a woman are talking to a man in a room filled with people.
Een man en een vrouw praten met een man in een kamer vol mensen.
The people are at a party
De mensen zijn op een feestje
1
Just because the room is filled with people does not mean they are at a party.
Alleen omdat de kamer gevuld is met mensen betekent niet dat ze op een feest zijn.
0.5499
0.1235
0.2981
0.1557
0.6874
0.1422
A man and a woman are talking to a man in a room filled with people.
Een man en een vrouw praten met een man in een kamer vol mensen.
Some people are talking
Sommige mensen praten.
0
in a both sentence people are talking to a man.
In beide zin praten mensen met een man.
0.5514
0.1234
0.6719
0.1271
0.0001
0.103
A man and a woman are talking to a man in a room filled with people.
Een man en een vrouw praten met een man in een kamer vol mensen.
The man and woman are driving home
De man en vrouw rijden naar huis
2
One cant be in a room and driving home simultaneously.
Men kan niet in een kamer zijn en tegelijkertijd naar huis rijden.
0.5499
0.1235
0.4833
0.1323
0.2187
0.1207
A woman with a tote bag exchanges conversation with people at a trade show.
Een vrouw met een tas praat met mensen op een beurs.
A woman is at a trade show.
Een vrouw is op een beurs.
0
There is a woman at a trade show.
Er is een vrouw op een beurs.
0.4048
0.1118
0.4817
0.1282
0.6085
0.1201
A woman with a tote bag exchanges conversation with people at a trade show.
Een vrouw met een tas praat met mensen op een beurs.
A woman with a tote bag exchanges conversation about her day with people at a trade show.
Een vrouw met een tas wisselt van gesprek over haar dag met mensen op een beurs.
1
Not all conversation is about someone's day.
Niet alle gesprekken gaan over iemands dag.
0.4049
0.1118
0.2837
0.1044
0.6845
0.1247
A woman with a tote bag exchanges conversation with people at a trade show.
Een vrouw met een tas praat met mensen op een beurs.
A man with a tote bag exchanges conversation with people at a trade show.
Een man met een tas praat met mensen op een beurs.
2
Woman and man are different.
Vrouw en man zijn anders.
0.4043
0.1118
0.3571
0.1109
0.9749
0.1348
A couple attending an indoor business event are speaking with a representative in a nice suit.
Een koppel dat een indoor-businessevenement bezoekt, spreekt met een vertegenwoordiger in een mooi pak.
The couple are talking with the representative to understand their job better.
Het paar praat met de vertegenwoordiger om hun werk beter te begrijpen.
1
Just because they are talking with a representative does not mean they want to understand their job better.
Dat ze met een vertegenwoordiger praten betekent niet dat ze hun werk beter willen begrijpen.
0.1377
0.1046
0.5047
0.1138
0.5356
0.1114
A couple attending an indoor business event are speaking with a representative in a nice suit.
Een koppel dat een indoor-businessevenement bezoekt, spreekt met een vertegenwoordiger in een mooi pak.
A couple throw rice at a wedding.
Een paar gooien rijst op een bruiloft.
2
One cant be attending a business event and at a wedding simultaneously.
Men kan niet tegelijkertijd een zakelijk evenement bijwonen en op een bruiloft.
0.1377
0.1046
0.0
0.0879
0.2413
0.1041
A couple attending an indoor business event are speaking with a representative in a nice suit.
Een koppel dat een indoor-businessevenement bezoekt, spreekt met een vertegenwoordiger in een mooi pak.
A couple negotiates a deal with a representative at an event.
Een paar onderhandelt met een vertegenwoordiger op een evenement.
1
Just because they are speaking to a representative does not mean they negotiates with him.
Dat ze met een vertegenwoordiger praten betekent niet dat ze met hem onderhandelen.
0.1377
0.1046
0.0564
0.1241
0.5653
0.137
A couple attending an indoor business event are speaking with a representative in a nice suit.
Een koppel dat een indoor-businessevenement bezoekt, spreekt met een vertegenwoordiger in een mooi pak.
The couple are trying to buy something.
Het stel probeert iets te kopen.
1
Not all couple speaking to a representative are trying to buy something.
Niet alle koppels die met een vertegenwoordiger praten proberen iets te kopen.
0.1387
0.1046
0.8244
0.1253
0.2256
0.1101
A couple attending an indoor business event are speaking with a representative in a nice suit.
Een koppel dat een indoor-businessevenement bezoekt, spreekt met een vertegenwoordiger in een mooi pak.
A couple beats up a representative from a large corporation.
Een paar slaat een vertegenwoordiger van een groot bedrijf in elkaar
2
One can not be speaking with and beats up someone simultaneously.
Men kan niet met iemand spreken en iemand tegelijk slaan.
0.1387
0.1046
0.0
0.0791
0.1501
0.104
A couple attending an indoor business event are speaking with a representative in a nice suit.
Een koppel dat een indoor-businessevenement bezoekt, spreekt met een vertegenwoordiger in een mooi pak.
The couple are in a business center.
Het echtpaar zit in een zakencentrum.
0
in a both sentence the couple are indoor.
in een beide zin zijn het echtpaar binnen.
0.1384
0.1046
0.941
0.135
0.0
0.0721
A couple attending an indoor business event are speaking with a representative in a nice suit.
Een koppel dat een indoor-businessevenement bezoekt, spreekt met een vertegenwoordiger in een mooi pak.
A couple speak with a representative.
Een paar spreken met een vertegenwoordiger.
0
in a both sentence a couple attending an business event.
in een beide zin een koppel dat een zakelijke gebeurtenis bijwonen.
0.1375
0.1046
0.35
0.1103
0.0
0.0882
A couple attending an indoor business event are speaking with a representative in a nice suit.
Een koppel dat een indoor-businessevenement bezoekt, spreekt met een vertegenwoordiger in een mooi pak.
Children are playing at daycare.
Kinderen spelen op de crèche.
2
Children would not be attending a business event.
Kinderen zouden geen zakenfeest bijwonen.
0.1375
0.1046
0.9688
0.1428
0.6294
0.1246
A couple attending an indoor business event are speaking with a representative in a nice suit.
Een koppel dat een indoor-businessevenement bezoekt, spreekt met een vertegenwoordiger in een mooi pak.
The couple are circus performers.
Het paar is circusartiesten.
2
Circus performers wouldnt go to a business event.
Circus artiesten zouden niet naar een zakelijke gebeurtenis gaan.
0.1381
0.1046
0.752
0.1215
0.2551
0.1132
A couple attending an indoor business event are speaking with a representative in a nice suit.
Een koppel dat een indoor-businessevenement bezoekt, spreekt met een vertegenwoordiger in een mooi pak.
A couple speak with a representative from a large corporation.
Een paar spreken met een vertegenwoordiger van een groot bedrijf.
1
Not all representative are from a large corporation.
Niet alle afgevaardigden zijn van een groot bedrijf.
0.1381
0.1046
0.6499
0.1152
0.4641
0.1193
A couple attending an indoor business event are speaking with a representative in a nice suit.
Een koppel dat een indoor-businessevenement bezoekt, spreekt met een vertegenwoordiger in een mooi pak.
A representative is working at an indoor business event.
Een vertegenwoordiger werkt op een bedrijfsevenement binnen.
0
A REPRESENTATIVE WORKING AT AN INDOOR BUSINESS EVENT IS SPEAKING TO A COUPLE ATTENDING IT.
Een vertegenwoordiger van een bedrijf spreekt over een couple die het bezoekt.
0.1381
0.1046
0.1932
0.105
0.0
0.0893
A couple attending an indoor business event are speaking with a representative in a nice suit.
Een koppel dat een indoor-businessevenement bezoekt, spreekt met een vertegenwoordiger in een mooi pak.
A couple is asking questions to increase their business revenue.
Een paar stelt vragen om hun bedrijfsinkomsten te verhogen
1
Howto increase business revenue is not the only question to ask a representative.
Hoe de bedrijfsinkomsten te verhogen is niet de enige vraag om een vertegenwoordiger te vragen.
0.1381
0.1046
0.2531
0.1164
0.1317
0.1071
A couple attending an indoor business event are speaking with a representative in a nice suit.
Een koppel dat een indoor-businessevenement bezoekt, spreekt met een vertegenwoordiger in een mooi pak.
The couple are together.
Het stel is samen.
0
THE COUPLE SPEAKING WITH THE REPRESENTATIVE ARE TOGETHER.
De couple die met de vertegenwoordiger spreekt zijn samen.
0.1377
0.1046
0.7217
0.1195
0.0
0.0966
A couple attending an indoor business event are speaking with a representative in a nice suit.
Een koppel dat een indoor-businessevenement bezoekt, spreekt met een vertegenwoordiger in een mooi pak.
A couple talks with a representative at an event.
Een paar gesprekken met een vertegenwoordiger op een evenement.
0
A COUPLE IS TALKING WITH A REPRESENTATIVE AT AN EVENT THEY ARE ATTENDING.
Een paar mensen praten met een vertegenwoordiger.
0.1377
0.1046
0.2076
0.111
0.0
0.1011
A couple attending an indoor business event are speaking with a representative in a nice suit.
Een koppel dat een indoor-businessevenement bezoekt, spreekt met een vertegenwoordiger in een mooi pak.
The man is wearing a spacesuit and standing next to a time-machine.
De man draagt een ruimtepak en staat naast een tijdmachine.
2
A spacesuit is not a nice suit for business.
Een spacesuit is geen leuk pak voor zaken.
0.1384
0.1046
0.2018
0.1207
0.0
0.1082
A skier coming over a snowy hill while people look on.
Een skiër komt over een besneeuwde heuvel terwijl de mensen toekijken.
The skier is pushing a snowmobile.
De skiër duwt een sneeuwscooter.
2
A skier does not use a snowmobile.
Een skiër gebruikt geen sneeuwscooter.
0.5459
0.1174
0.4915
0.1068
0.8136
0.1404
A skier coming over a snowy hill while people look on.
Een skiër komt over een besneeuwde heuvel terwijl de mensen toekijken.
The skier has a number outside his clothing in his or her chest area.
De skiër heeft een nummer buiten zijn kleding in zijn of haar borst gebied.
1
Not all skier has a number outside their clothing.
Niet alle skiërs hebben een nummer buiten hun kleding.
0.5459
0.1174
0.0695
0.0885
0.1288
0.1029
A skier coming over a snowy hill while people look on.
Een skiër komt over een besneeuwde heuvel terwijl de mensen toekijken.
At least some of the people are wearing coats.
Sommige mensen dragen tenminste jassen.
0
SOME PEOPLE WEARING COATS ARE LOOKING AT A SKIER COMING OVER A SNOWY HILL.
Sommige mensen die jasjes dragen, kijken naar een pieper die over een hill komt.
0.546
0.1173
0.8407
0.1479
0.0
0.0763
Three surfers walking on the beach
Drie surfers lopen op het strand
The surfers are wearing jeans and sitting around a table.
De surfers dragen een jeans en zitten rond een tafel.
2
One cant be walking on the beach and sitting around a table simultaneously.
Men kan niet lopen op het strand en zitten rond een tafel tegelijkertijd.
0.5926
0.1384
0.4254
0.1193
0.2994
0.1231
Three surfers walking on the beach
Drie surfers lopen op het strand
The surfers are outside.
De surfers zijn buiten.
0
THREE SURFERS ARE OUTSIDE WALKING ON THE BEACH.
Drie surfers lopen buiten op het strand.
0.5926
0.1384
0.6675
0.129
0.3098
0.1335
Three surfers walking on the beach
Drie surfers lopen op het strand
The weather is nice outside.
Het weer is mooi buiten.
1
Surfers does not walk in the beach only when the weather is nice outside.
Surfers wandelen niet alleen in het strand als het buiten mooi weer is.
0.5925
0.1384
0.883
0.1542
0.4962
0.1332
Three surfers walking down a beach.
Drie surfers lopen over een strand.
There are three surfers who are friends.
Er zijn drie surfers die vrienden zijn.
1
It cannot be assumed that the group of surfers are friends.
Men kan niet aannemen dat de groep surfers vrienden zijn.
0.6971
0.1458
0.6991
0.1212
0.4797
0.123
Three surfers walking down a beach.
Drie surfers lopen over een strand.
There are three surfers.
Er zijn drie surfers.
0
The surfers are - they exist - because they are walking.
De surfers zijn - ze bestaan - omdat ze lopen.
0.6971
0.1458
0.6819
0.1321
0.1591
0.1241
Three surfers walking down a beach.
Drie surfers lopen over een strand.
There are four skateboarders.
Er zijn vier skateboarders.
2
There can be either surfers or skateboarders.
Er kunnen surfers of skateboarders zijn.
0.6962
0.1458
0.8715
0.1248
0.729
0.1191
Three surfers are walking on the beach.
Drie surfers lopen op het strand.
Three surfers are on the beach.
Drie surfers zijn op het strand.
0
THREE SURFERS ARE ON THE BEACH WALKING.
Drie agenten lopen op het strand.
0.7366
0.1464
0.6297
0.1405
0.0701
0.1176
Three surfers are walking on the beach.
Drie surfers lopen op het strand.
Three surfers are in the car.
Drie surfers zitten in de auto.
2
One cant be walking on the beach and in the car simultaneously.
Men kan niet tegelijkertijd op het strand en in de auto lopen.
0.7364
0.1464
0.7603
0.1333
0.5942
0.1212
Three surfers are walking on the beach.
Drie surfers lopen op het strand.
They are about to go into the water.
Ze staan op het punt het water in te gaan.
1
Not all surfers walking on the beach are about to go into the water.
Niet alle surfers die op het strand lopen gaan het water in.
0.7369
0.1464
0.3378
0.1437
0.2383
0.1344
Three surfers walking down a beach with several large rocks in the sand.
Drie surfers die over een strand lopen met verschillende grote rotsen in het zand.
There are three surfers.
Er zijn drie surfers.
0
THREE SURFERS ARE WALKING DOWN A BEACH WITH SEVERAL LARGE ROCKS.
Drie surfers lopen een strand af met Several Large Rocks.
0.2369
0.1042
0.6817
0.1321
0.0
0.0748
Three surfers walking down a beach with several large rocks in the sand.
Drie surfers die over een strand lopen met verschillende grote rotsen in het zand.
There are five surfers.
Er zijn vijf surfers.
2
Five is more than three.
Vijf is meer dan drie.
0.2369
0.1042
0.7348
0.1321
0.7142
0.1101
Three surfers walking down a beach with several large rocks in the sand.
Drie surfers die over een strand lopen met verschillende grote rotsen in het zand.
The surfers have surfboards.
De surfers hebben surfplanken.
1
Not all surfers walking down a beach has surfboards.
Niet alle surfers die over een strand lopen hebben surfplanken.
0.2372
0.1042
0.734
0.1386
0.5433
0.1369
Three shortboarders are walking down the beach toward an outcropping of black boulders.
Drie shortboarders lopen over het strand naar een uitdijing van zwarte rotsblokken.
Three shortboarders are riding bikes on the beach.
Drie shortboarders rijden fietsen op het strand.
2
Either the shortboarders are walking or they are riding bikes. They cannot physically do both.
Ofwel lopen de shortboarders, ofwel rijden ze op fietsen.
0.0608
0.0945
0.518
0.1092
0.5566
0.128
Three shortboarders are walking down the beach toward an outcropping of black boulders.
Drie shortboarders lopen over het strand naar een uitdijing van zwarte rotsblokken.
Three shortboarders are getting ready to enter the water.
Drie shortboarders zijn klaar om het water in te gaan.
1
Not all shortboarders walking down the beach are getting ready to enter the water.
Niet alle shortboarders die over het strand lopen maken zich klaar om het water in te gaan.
0.0608
0.0945
0.2963
0.1186
0.2926
0.1216
Three shortboarders are walking down the beach toward an outcropping of black boulders.
Drie shortboarders lopen over het strand naar een uitdijing van zwarte rotsblokken.
Three people are walking on the sand towards black rocks.
Drie mensen lopen op het zand richting zwarte rotsen.
0
THREE SHORTBOARDERS ARE WALKING TOWARDS BLACK ROCKS DOWN THE BEACH.
Drie kleine jongens lopen naar de zwarte rotsen op het strand.
0.0615
0.0945
0.6528
0.1186
0.0001
0.1053
Young riders on an amusement park ride.
Jonge renners op een pretpark ritje.
Young Children doing their homework
Jonge kinderen die hun huiswerk doen
2
Either the children are on a park ride or they are doing their homework, which they wouldn't do at an amusement park.
Ofwel zijn de kinderen op een parkrit of ze doen hun huiswerk, wat ze niet zouden doen in een pretpark.
0.0
0.0941
0.5943
0.1333
0.0
0.0912
Young riders on an amusement park ride.
Jonge renners op een pretpark ritje.
Young Riders riding an amusement park ride
Jonge ruiters rijden op een pretpark ritje
0
YOUNG RIDERS ARE RIDING ON A RIDE IN AN AMUSEMENT PARK.
Jonge ridders rijden op een ride in een amusement park.
0.0
0.0941
0.0
0.0817
0.3606
0.0969
Young riders on an amusement park ride.
Jonge renners op een pretpark ritje.
Young Riders riding an amusement park ride with parents
Young Riders rijden op een pretpark ritje met ouders
1
Not all young riders riding an amusement park rides with their parents.
Niet alle jonge renners rijden op een pretpark met hun ouders.
0.0
0.0941
0.0001
0.0939
0.1498
0.0969
A girl is playing with toys inside of a tub of water.
Een meisje speelt met speelgoed in een bad vol water.
A girl is lost at sea.
Een meisje is verloren op zee.
2
Either the girl is laying inside a tub of water, or is completely lost at sea. She cannot be in both places at once.
Of het meisje ligt in een bad of is helemaal verloren op zee. Ze kan niet op beide plaatsen tegelijk zijn.
0.8489
0.1396
0.8981
0.1462
0.2999
0.124
A girl is playing with toys inside of a tub of water.
Een meisje speelt met speelgoed in een bad vol water.
A girl is in water playing with toys.
Een meisje speelt in het water met speelgoed.
0
A tub of water is still water.
Een bad water is nog steeds water.
0.8489
0.1396
0.6988
0.1401
0.7112
0.1409
An older gentleman in a plaid shirt and glasses is smiling at the camera.
Een oudere man in een geruit shirt en een bril lacht naar de camera.
THe older gentleman is wearing a solid shirt and contacts.
De oudere heer draagt een solide hemd en contacten.
2
Either the gentleman is wearing a plaid shirt and glasses or a solid shirt and contacts. He cannot wear all of those simultaneously without issue.
Ofwel draagt de heer een geruit shirt en een bril, ofwel een solide shirt en contacten.
0.2538
0.1116
0.0
0.0689
0.0001
0.0769