premise_en
stringlengths
7
402
premise_nl
stringlengths
8
417
hypothesis_en
stringlengths
0
295
hypothesis_nl
stringlengths
1
308
label
int32
0
2
explanation_1_en
stringlengths
0
917
explanation_1_nl
stringlengths
3
766
explanation_2_en
stringclasses
1 value
explanation_2_nl
stringclasses
1 value
explanation_3_en
stringclasses
1 value
explanation_3_nl
stringclasses
1 value
da_premise
stringlengths
3
6
mqm_premise
stringlengths
3
7
da_hypothesis
stringlengths
3
6
mqm_hypothesis
stringlengths
3
6
da_explanation_1
stringlengths
3
6
mqm_explanation_1
stringlengths
3
7
da_explanation_2
stringclasses
1 value
mqm_explanation_2
stringclasses
1 value
da_explanation_3
stringclasses
1 value
mqm_explanation_3
stringclasses
1 value
A boy is going down the slide.
Een jongen gaat de glijbaan in.
A boy is on a slide
Een jongen zit op een glijbaan
0
If he is going down the slide, he is on a slide.
Als hij naar beneden gaat, zit hij op een glijbaan.
0.2269
0.1184
0.943
0.1398
0.2636
0.1145
A boy is going down the slide.
Een jongen gaat de glijbaan in.
A boy is at the park
Een jongen is in het park.
1
The slide is not necessarily at the park.
De glijbaan is niet per se op het park.
0.2265
0.1184
0.8333
0.1309
0.7891
0.1311
A boy is going down the slide.
Een jongen gaat de glijbaan in.
A boy is in a tent
Een jongen zit in een tent.
2
A boy going down the slide cannot be in the tent the same time.
Een jongen die door de glijbaan gaat kan niet tegelijkertijd in de tent zijn.
0.2267
0.1185
0.977
0.1437
0.1055
0.101
A gray terrier runs in a snow-covered field.
Een grijze terriër loopt in een besneeuwd veld.
A gray dog running outdoors.
Een grijze hond die buiten loopt.
0
If it is a snow-covered field, that would be outdoors.
Als het een besneeuwd veld is, zou dat buiten zijn.
0.6976
0.1271
0.5596
0.1076
0.3026
0.1184
A gray terrier runs in a snow-covered field.
Een grijze terriër loopt in een besneeuwd veld.
A gray dog chasing a squirrel outdoors.
Een grijze hond achter een eekhoorn aan.
1
He runs after a squirrel.
Hij zit achter een eekhoorn aan.
0.6974
0.1272
0.0001
0.088
0.0
0.1119
A gray terrier runs in a snow-covered field.
Een grijze terriër loopt in een besneeuwd veld.
A dog eating a piece of bacon.
Een hond die een stuk spek eet.
2
A gray terrier is not a dog.
Een grijze terriër is geen hond.
0.6974
0.1272
0.4482
0.112
0.893
0.1176
People standing together under a "start" banner in the street.
Mensen staan samen onder een "start" banner op straat.
people are sitting
mensen zitten
2
People standing cannot be sitting.
De mensen die staan kunnen niet zitten.
0.323
0.117
0.1253
0.1017
0.2212
0.1214
People standing together under a "start" banner in the street.
Mensen staan samen onder een "start" banner op straat.
start banners are needed
start banners zijn nodig
1
They don't have what is needed.
Ze hebben niet wat nodig is.
0.3235
0.117
0.8569
0.1136
0.7558
0.1452
People standing together under a "start" banner in the street.
Mensen staan samen onder een "start" banner op straat.
people stand
mensen staan
0
People must stand in order to be standing together.
Mensen moeten staan om samen te staan.
0.3234
0.117
0.2523
0.102
0.1508
0.1108
A young boy jumps into the water.
Een jongen springt in het water.
The boy is outside.
De jongen staat buiten.
0
Jumps into the water implies that one is outside.
Springen in het water impliceert dat men buiten is.
0.8073
0.141
0.8946
0.1323
0.2826
0.1227
A young boy jumps into the water.
Een jongen springt in het water.
The boy is playing in water.
De jongen speelt in het water.
1
He is playing.
Hij speelt.
0.8073
0.141
0.8226
0.1358
0.6332
0.0999
A young boy jumps into the water.
Een jongen springt in het water.
The boy is playing in a sandbox.
De jongen speelt in een zandbak.
2
The boy that jumps into the water cannot be the same one playing in a sandbox.
De jongen die in het water springt kan niet dezelfde zijn die in een zandbak speelt.
0.8071
0.141
0.5869
0.1321
0.2678
0.1199
Many guards are standing in front of the starting line of a race.
Veel bewakers staan voor de start van een race.
The guards are all angry.
De bewakers zijn allemaal boos.
1
Something made the guards angry.
Iets maakte de bewakers boos.
0.1988
0.1173
0.6731
0.1146
0.4683
0.1187
Many guards are standing in front of the starting line of a race.
Veel bewakers staan voor de start van een race.
The guards are sleeping in a bell tower.
De bewakers slapen in een klokkentoren.
2
The guards standing cannot be the ones sleeping.
De bewakers kunnen niet slapen.
0.1988
0.1173
0.2228
0.1111
0.152
0.1146
Many guards are standing in front of the starting line of a race.
Veel bewakers staan voor de start van een race.
The guards are standing at the starting line
De bewakers staan aan de startlijn
0
Standing in front of a line means to be standing at it.
Voor een lijn staan betekent er bij staan.
0.2006
0.1173
0.354
0.1267
0.0
0.1111
A person walking on a path while using a cane.
Een persoon die op een pad loopt terwijl hij een stok gebruikt.
A person riding a bike.
Een persoon die op een fiets rijdt.
2
A person cannot be walking and riding a bike the same time.
Een persoon kan niet tegelijkertijd lopen en fietsen.
0.0217
0.1132
0.6435
0.1338
0.7267
0.1459
A person walking on a path while using a cane.
Een persoon die op een pad loopt terwijl hij een stok gebruikt.
A person using a cane.
Een persoon die een stok gebruikt.
0
Using a cane implies one is walking.
Het gebruik van een stok impliceert dat men loopt.
0.0204
0.1132
0.0001
0.1134
0.1511
0.1086
A person walking on a path while using a cane.
Een persoon die op een pad loopt terwijl hij een stok gebruikt.
A person using a antique cane.
Een persoon die een antieke stok gebruikt.
1
The cane is an antique.
De stok is antiek.
0.0204
0.1132
0.0
0.0971
0.008
0.1093
A baseball pitcher in a circle with a symbol to his right.
Een honkbal werper in een cirkel met een symbool rechts van hem.
He is good at sports.
Hij is goed in sport.
1
A person playing doesn't mean they are good at sports.
Een persoon die speelt betekent niet dat ze goed zijn in sport.
0.0005
0.098
0.9491
0.1305
0.3337
0.1178
A baseball pitcher in a circle with a symbol to his right.
Een honkbal werper in een cirkel met een symbool rechts van hem.
He is asking around for directions to the nearest restroom.
Hij vraagt de weg naar het dichtstbijzijnde toilet.
2
A baseball pitcher in a circle cannot be asking around for directions.
Een honkbal werper in een cirkel kan niet vragen rond om de weg.
0.0005
0.098
0.2562
0.118
0.0
0.0705
A baseball pitcher in a circle with a symbol to his right.
Een honkbal werper in een cirkel met een symbool rechts van hem.
He is playing ball.
Hij speelt mee.
0
Baseball is a game of playing ball.
Honkbal is een spel van bal spelen.
0.0005
0.0981
0.0005
0.1153
0.6392
0.1196
Two men in orange construction hats are guiding a cart full of brick stones.
Twee mannen in oranje bouwhoeden leiden een kar vol stenen.
Two workers lay new bricks for a cobblestone road.
Twee arbeiders leggen nieuwe bakstenen voor een kasseienweg.
1
They are making a road.
Ze maken een weg.
0.6196
0.1112
0.6054
0.1224
0.2657
0.1267
Two men in orange construction hats are guiding a cart full of brick stones.
Twee mannen in oranje bouwhoeden leiden een kar vol stenen.
Two men take bricks from a cobblestone road.
Twee mannen nemen stenen van een kasseienweg.
2
The men that guards the bricks cannot be the ones that take the brick.
De mannen die de stenen bewaken kunnen niet degene zijn die de baksteen nemen.
0.6196
0.1112
0.0
0.0948
0.156
0.1009
Two men in orange construction hats are guiding a cart full of brick stones.
Twee mannen in oranje bouwhoeden leiden een kar vol stenen.
Two men doing construction work.
Twee mannen doen bouwwerkzaamheden.
0
Being in construction hats while guiding a cart implies doing construction work.
In de bouw hoeden terwijl het begeleiden van een kar impliceert het doen van bouwwerkzaamheden.
0.6192
0.1112
0.9568
0.1242
0.0
0.0637
A person in red sitting on a beach.
Iemand in het rood die op een strand zit.
The person is wearing blue.
De persoon draagt blauw.
2
Red is different from blue.
Rood is anders dan blauw.
0.468
0.1224
0.534
0.1186
0.9455
0.1371
A person in red sitting on a beach.
Iemand in het rood die op een strand zit.
The person is going to get into the water.
De persoon gaat het water in.
1
They want to be in the water.
Ze willen in het water zijn.
0.468
0.1224
0.3589
0.1408
0.6307
0.1448
A person in red sitting on a beach.
Iemand in het rood die op een strand zit.
The person is at the beach.
De persoon is op het strand.
0
One must be at the beach in order to be sitting on the beach.
Men moet op het strand zijn om op het strand te zitten.
0.4687
0.1223
0.8636
0.1362
0.0558
0.1163
A man in red sits under the shade of a small tree on the beach.
Een man in het rood zit onder de schaduw van een kleine boom op het strand.
Someone dressed in red is sitting on the beach.
Iemand in het rood zit op het strand.
0
A man is a someone.
Een man is iemand.
0.7358
0.1416
0.5912
0.1304
0.7679
0.1191
A man in red sits under the shade of a small tree on the beach.
Een man in het rood zit onder de schaduw van een kleine boom op het strand.
Someone wearing a red shirt, hides in the shade.
Iemand draagt een rood shirt, verstopt zich in de schaduw.
0
Wearing a red shirt is a way of being in red.
Een rood shirt dragen is een manier om rood te zijn.
0.7363
0.1417
0.5372
0.1282
0.2381
0.1112
A man in red sits under the shade of a small tree on the beach.
Een man in het rood zit onder de schaduw van een kleine boom op het strand.
A lady is laying on the beach.
Een dame ligt op het strand.
2
A person can either be a man or a lady, but not both.
Een persoon kan een man of een dame zijn, maar niet beide.
0.7355
0.1416
0.9277
0.1489
0.7578
0.1304
The beach with a person in a red tank top sitting under a small tree.
Het strand met een persoon in een rode tank top zitten onder een kleine boom.
A small tree has someone sitting beneath it.
Er zit iemand onder een kleine boom.
0
A person is a someone.
Een persoon is iemand.
0.0007
0.0861
0.2704
0.1229
0.764
0.1255
The beach with a person in a red tank top sitting under a small tree.
Het strand met een persoon in een rode tank top zitten onder een kleine boom.
The person in a red tank top is running down the beach.
De persoon in een rode tank top loopt over het strand.
2
A person can't be sitting and running at the same time.
Iemand kan niet tegelijk zitten en rennen.
0.0009
0.0861
0.514
0.1284
0.4166
0.1337
The beach with a person in a red tank top sitting under a small tree.
Het strand met een persoon in een rode tank top zitten onder een kleine boom.
The person under the tree is wearing jeans.
De persoon onder de boom draagt een jeans.
1
The person also has on jeans.
De persoon heeft ook op jeans.
0.0009
0.0861
0.4396
0.1227
0.0
0.0888
A man wearing a red tank top and white hat is sitting on a towel at the beach.
Een man met een rode tanktop en witte hoed zit op een handdoek op het strand.
Man sitting on Venus beach.
Een man die op Venus strand zit.
1
The beach is Venus beach.
Het strand is Venus strand.
0.5394
0.1366
0.2313
0.1161
0.8838
0.1174
A man wearing a red tank top and white hat is sitting on a towel at the beach.
Een man met een rode tanktop en witte hoed zit op een handdoek op het strand.
Man sitting on the sand at the Mojave desert.
Een man die op het zand zit in de Mojave woestijn.
2
A man can't be at the beach and the desert at the same time.
Een man kan niet tegelijkertijd op het strand en de woestijn zijn.
0.5394
0.1366
0.1612
0.1168
0.5691
0.1353
A man wearing a red tank top and white hat is sitting on a towel at the beach.
Een man met een rode tanktop en witte hoed zit op een handdoek op het strand.
Man sitting on the beach.
Een man die op het strand zit.
0
A man sitting at the beach is sitting on the beach.
Een man aan het strand zit op het strand.
0.5389
0.1366
0.1907
0.1204
0.0068
0.0987
People enjoying the sandy beach near the water with a funny looking tree on the beach.
Mensen genieten van het zandstrand bij het water met een grappige boom op het strand.
people enjoying the beach
mensen genieten van het strand
0
A beach can be a sandy beach.
Een strand kan een zandstrand zijn.
0.6319
0.1024
0.8242
0.1371
0.8862
0.1427
People enjoying the sandy beach near the water with a funny looking tree on the beach.
Mensen genieten van het zandstrand bij het water met een grappige boom op het strand.
the people are ladies
de mensen zijn dames
1
People enjoying the beach don't have to be ladies.
Mensen die van het strand genieten hoeven geen dames te zijn.
0.6319
0.1024
0.0478
0.0892
0.6196
0.1406
People enjoying the sandy beach near the water with a funny looking tree on the beach.
Mensen genieten van het zandstrand bij het water met een grappige boom op het strand.
the people are flying a plane
de mensen vliegen een vliegtuig
2
The people can't be enjoying a sandy beach and flying a plane at the same time.
De mensen kunnen niet tegelijkertijd genieten van een zandstrand en een vliegtuig besturen.
0.6319
0.1024
0.2298
0.1194
0.2743
0.1291
A woman checks her cellphone while sitting at a table with another woman.
Een vrouw controleert haar mobieltje terwijl ze aan tafel zit met een andere vrouw.
A woman is at lunch with her friend.
Een vrouw luncht met haar vriendin.
1
A woman can be sitting at a table with another woman does not imply that the woman is at lunch or the other woman is her friend.
Een vrouw kan zitten aan een tafel met een andere vrouw betekent niet dat de vrouw is tijdens de lunch of de andere vrouw is haar vriend.
0.516
0.1274
0.9258
0.1321
0.1178
0.0776
A woman checks her cellphone while sitting at a table with another woman.
Een vrouw controleert haar mobieltje terwijl ze aan tafel zit met een andere vrouw.
A woman is looking at her phone.
Een vrouw kijkt naar haar telefoon.
0
A woman who checks her cellphone is looking at her phone.
Een vrouw die haar mobieltje controleert kijkt naar haar telefoon.
0.5195
0.1274
0.7793
0.1426
0.3594
0.1114
A woman checks her cellphone while sitting at a table with another woman.
Een vrouw controleert haar mobieltje terwijl ze aan tafel zit met een andere vrouw.
A woman is writing a letter.
Een vrouw schrijft een brief.
2
A woman can't be checking her cellphone and writing a letter at the same time.
Een vrouw kan haar mobiel niet controleren en tegelijkertijd een brief schrijven.
0.5195
0.1273
0.9469
0.1459
0.2462
0.1287
Craftsman hanging from a rope.
Een ambachtsman hangt aan een touw.
The Craftsman is sitting on the ground.
De ambachtsman zit op de grond.
2
A craftsman can't be hanging and sitting at the same time.
Een vakman kan niet tegelijk hangen en zitten.
0.2651
0.0892
0.0
0.1098
0.3702
0.112
Craftsman hanging from a rope.
Een ambachtsman hangt aan een touw.
The rope is long.
Het touw is lang.
1
He can hang from long or short rope
Hij kan aan lang of kort touw hangen.
0.2651
0.0892
0.7677
0.1223
0.6936
0.0992
Craftsman hanging from a rope.
Een ambachtsman hangt aan een touw.
There is someone hanging from the rope.
Er hangt iemand aan het touw.
0
A craftsman is a someone.
Een vakman is iemand.
0.2651
0.0892
0.3907
0.1152
0.4863
0.0976
The white dog brings a stick from the water.
De witte hond brengt een stok uit het water.
A dog is carrying something.
Een hond heeft iets bij zich.
0
A stick is something.
Een stok is iets.
0.7233
0.1167
0.3287
0.124
0.0003
0.0835
The white dog brings a stick from the water.
De witte hond brengt een stok uit het water.
A baby sleeps in his crib.
Een baby slaapt in zijn wieg.
2
The dog can't be near the water and in a crib at the same time.
De hond kan niet bij het water en in een wieg tegelijk zijn.
0.7216
0.1168
0.7489
0.1486
0.0196
0.1361
The white dog brings a stick from the water.
De witte hond brengt een stok uit het water.
A dog is playing fetch with his owner.
Een hond speelt apporteren met zijn eigenaar.
1
we don't know the dog is playing fetch with his owner.
We weten niet of de hond met zijn eigenaar speelt.
0.7216
0.1168
0.3071
0.0882
0.3556
0.1086
A man is hooked to a zipline and stepped off the platform
Een man is verslaafd aan een zipline en stapte van het platform
A man celebrates his birthday with a trip ziplining.
Een man viert zijn verjaardag met een reis ziplining.
1
You can not infer he is celebrating his birthday.
Je kunt niet afleiden dat hij zijn verjaardag viert.
0.0
0.1097
0.2435
0.0863
0.6065
0.1014
A man is hooked to a zipline and stepped off the platform
Een man is verslaafd aan een zipline en stapte van het platform
A man goes bungee jumping.
Een man gaat bungeejumpen.
2
Bungee jumping as opposed to a zipline. (both are nuts, but whatever)
Bungee springen in tegenstelling tot een zipline. (beide zijn noten, maar wat dan ook)
0.0
0.1097
0.4075
0.1144
0.0
0.0701
A man is hooked to a zipline and stepped off the platform
Een man is verslaafd aan een zipline en stapte van het platform
A man goes ziplining.
Een man gaat ziplinen.
0
The act of ziplining implies being connected to a zipline and stepping off a platform.
De handeling van ziplining impliceert worden aangesloten op een zipline en stappen van een platform.
0.0
0.1097
0.0673
0.1189
0.0
0.1084
A man in black pants is wearing a yellow hard hat as he rides a zipline.
Een man in een zwarte broek draagt een gele hoed als hij op een rits rijdt.
The man is wearing green pants.
De man draagt een groene broek.
2
A man can't be in black pants and green pants at the same time.
Een man kan niet tegelijk in een zwarte broek en groene broek zitten.
0.5438
0.0923
0.7598
0.126
0.5758
0.1231
A man in black pants is wearing a yellow hard hat as he rides a zipline.
Een man in een zwarte broek draagt een gele hoed als hij op een rits rijdt.
This is the first time the man has rode a zipline.
Dit is de eerste keer dat de man op een zipline reed.
1
The man may or may not have ridden a zip line before, so it may not be his first time.
De man kan al dan niet eerder op een zip-lijn hebben gereden, dus het kan niet zijn eerste keer zijn.
0.544
0.0924
0.5248
0.1244
0.0002
0.1005
A man in black pants is wearing a yellow hard hat as he rides a zipline.
Een man in een zwarte broek draagt een gele hoed als hij op een rits rijdt.
The man is outside.
De man is buiten.
0
rides a zipline implies outside
rijdt een zipline impliceert buiten
0.5443
0.0923
0.82
0.1172
0.0
0.0597
A woman wearing a yellow helmet is using a zipline.
Een vrouw met een gele helm gebruikt een rits.
There is a woman standing still
Er staat een vrouw stil.
2
The woman can't be using a zipline and standing still at the same time.
De vrouw kan geen zipline gebruiken en tegelijkertijd stil staan.
0.2418
0.1211
0.2171
0.1265
0.2231
0.1148
A woman wearing a yellow helmet is using a zipline.
Een vrouw met een gele helm gebruikt een rits.
There is a woman using a zipline.
Er is een vrouw die een zipline gebruikt.
0
One is usually wearing a helmet when using a zipline.
Men draagt meestal een helm bij het gebruik van een zipline.
0.2418
0.1211
0.2061
0.129
0.3466
0.1408
A woman wearing a yellow helmet is using a zipline.
Een vrouw met een gele helm gebruikt een rits.
The woman is moving quickly through the air
De vrouw beweegt snel door de lucht
1
A woman using using a zip line, doesn't imply it is moving quickly through air.
Een vrouw die een zip-lijn gebruikt, betekent niet dat het snel door de lucht beweegt.
0.2418
0.1211
0.3051
0.1344
0.0
0.1045
A person hanging from a zip line with a yellow helmet.
Een persoon hangt aan een ritslijn met een gele helm.
A person using a zip line on their vacation.
Een persoon die een zip-lijn gebruikt op zijn vakantie
1
Just because they ar eusing a zip line doesn't mean they are on vacation
Dat ze een zip-lijn gebruiken betekent niet dat ze op vakantie zijn.
0.5365
0.1141
0.0
0.1039
0.0001
0.1104
A person hanging from a zip line with a yellow helmet.
Een persoon hangt aan een ritslijn met een gele helm.
A person on a surfboard with a yellow helmet.
Een persoon op een surfplank met een gele helm.
2
A person can't be hanging from a zip line and be on a surfboard at the same time.
Een persoon kan niet aan een ziplijn hangen en tegelijkertijd op een surfplank zitten.
0.536
0.1141
0.6533
0.1234
0.198
0.114
A person hanging from a zip line with a yellow helmet.
Een persoon hangt aan een ritslijn met een gele helm.
A person using a zip line.
Een persoon die een ziplijn gebruikt.
0
A person hanging from a zip line is using it.
Een persoon die aan een ziplijn hangt gebruikt het.
0.5377
0.1141
0.0
0.0994
0.0
0.0897
a little boy plays in the snow.
Een jongen speelt in de sneeuw.
The boy is outside in winter
De jongen is buiten in de winter
0
Snow is outside. It snows in winter.
Sneeuw is buiten, sneeuwt in de winter.
0.6913
0.1448
0.5614
0.1387
0.0491
0.1104
a little boy plays in the snow.
Een jongen speelt in de sneeuw.
The boy is dressed in a t-shirt and shorts
De jongen is gekleed in een t-shirt en shorts
2
Snow implies cold weather. A boy wouldn't be playing in the snow in a t-shirt and shorts.
Een jongen zou niet in de sneeuw spelen in een t-shirt en shorts.
0.6914
0.1449
0.8704
0.1586
0.2424
0.1328
a little boy plays in the snow.
Een jongen speelt in de sneeuw.
The boy is making snowballs
De jongen maakt sneeuwballen
1
A boy does not have to be making snowballs to plays in the snow.
Een jongen hoeft geen sneeuwballen te maken om in de sneeuw te spelen.
0.6914
0.1449
0.2365
0.135
0.0004
0.1029
A man pulling a heavy cart full of bricks.
Een man die een zware kar vol stenen trekt.
A man pulling a cart full of grass seed.
Een man die een kar vol graszaad trekt.
2
If the car is full of bricks, there is no room for it to also be full of grass seed.
Als de auto vol met bakstenen is, is er geen ruimte voor het ook vol met gras zaad.
0.5524
0.0928
0.6284
0.1038
0.1694
0.088
A man pulling a heavy cart full of bricks.
Een man die een zware kar vol stenen trekt.
A man pulling a cart.
Een man die een kar trekt.
0
Heavy cart full of bricks is a type of cart.
Zware kar vol bakstenen is een soort kar.
0.5524
0.0928
0.2633
0.1026
0.1828
0.0737
A man pulling a heavy cart full of bricks.
Een man die een zware kar vol stenen trekt.
A man pulling a cart of bricks to the construction site.
Een man die een kar met stenen naar de bouwplaats trekt.
1
A cart of bricks can be for something other than a construction site.
Een kar van bakstenen kan voor iets anders zijn dan een bouwplaats.
0.5541
0.0927
0.4861
0.0966
0.4056
0.0921
Many people are clustered closely together, and several of them have alcohol.
Veel mensen zijn dicht bij elkaar geclusterd, en een aantal van hen hebben alcohol.
A lot of people drinking.
Veel mensen drinken.
0
Many people are a lot of people.
Veel mensen zijn veel mensen.
0.7667
0.1258
0.5117
0.1218
0.3576
0.109
Many people are clustered closely together, and several of them have alcohol.
Veel mensen zijn dicht bij elkaar geclusterd, en een aantal van hen hebben alcohol.
All woman drinking together.
Alle vrouwen die samen drinken.
1
Not all people are woman. Not all woman are drinking together.
Niet alle mensen zijn vrouwen, niet alle vrouwen drinken samen.
0.7667
0.1258
0.2348
0.0934
0.5816
0.1148
Many people are clustered closely together, and several of them have alcohol.
Veel mensen zijn dicht bij elkaar geclusterd, en een aantal van hen hebben alcohol.
A group of people at the library.
Een groep mensen in de bibliotheek.
2
People don't usually bring alcohol to a library.
Mensen brengen meestal geen alcohol naar een bibliotheek.
0.7667
0.1258
0.7845
0.1326
0.6686
0.1318
Guys and girls in a cramped place with drinks in hand.
Jongens en meisjes op een krappe plek met drankjes in de hand.
There are only guys at a party
Er zijn alleen mannen op een feest.
2
If there are only guys there, then there are no girls.
Als er alleen mannen zijn, dan zijn er geen meisjes.
0.1945
0.1167
0.7493
0.1408
0.7478
0.1504
Guys and girls in a cramped place with drinks in hand.
Jongens en meisjes op een krappe plek met drankjes in de hand.
There are guys and girls at a crowded party
Er zijn jongens en meisjes op een druk feest.
0
Guys and girls are drinking in a cramped slash crowded party.
Jongens en meisjes drinken op een krap druk feestje.
0.1941
0.1167
0.6513
0.122
0.0008
0.0823
Guys and girls in a cramped place with drinks in hand.
Jongens en meisjes op een krappe plek met drankjes in de hand.
There are guys and girls at a party
Er zijn jongens en meisjes op een feestje
1
The guys and girls having drinks in their hands does not mean that they are at a party.
De jongens en meisjes die drankjes in hun handen hebben betekent niet dat ze op een feest zijn.
0.1941
0.1167
0.5449
0.1387
0.4723
0.128
A group of people are in a crowded place.
Een groep mensen zit op een drukke plek.
A crowd of people getting ready for the concert.
Een menigte mensen maakt zich klaar voor het concert.
1
Crowd of people in crowded place does not exactly mean they are ready for the concert
Een menigte mensen op drukke plek betekent niet dat ze klaar zijn voor het concert.
0.74
0.138
0.6751
0.1383
0.339
0.1279
A group of people are in a crowded place.
Een groep mensen zit op een drukke plek.
A group of people in a quiet alley.
Een groep mensen in een rustig steegje.
2
A quiet alley is not the same as a crowded place.
Een rustig steegje is niet hetzelfde als een drukke plek.
0.7407
0.1381
0.3717
0.1267
0.7447
0.1342
A group of people are in a crowded place.
Een groep mensen zit op een drukke plek.
A group people in a busy area.
Een groep mensen in een druk gebied.
0
A crowded place is busy.
Een drukke plek is druk.
0.7401
0.1381
0.7527
0.1419
0.0001
0.1118
An aerial shot of a big crowd of people.
Een luchtfoto van een groot publiek.
There is a picture of alligators
Er is een foto van krokodillen
2
A crowd of people are not alligators.
Een menigte mensen is geen alligator.
0.1619
0.1107
0.9471
0.1329
0.0
0.1219
An aerial shot of a big crowd of people.
Een luchtfoto van een groot publiek.
There is a large group outside
Er is een grote groep buiten
0
The aerial shot was taken outside since a crowd is a large group of people, and the group was outside
Het luchtschot werd genomen buiten omdat een menigte een grote groep mensen is, en de groep was buiten
0.1641
0.1106
0.6304
0.1423
0.0
0.1013
An aerial shot of a big crowd of people.
Een luchtfoto van een groot publiek.
The people gather to watch the fight
De mensen verzamelen zich om het gevecht te zien
1
The crowd of people did not gather to watch the fight.
De menigte verzamelde zich niet om het gevecht te zien.
0.1641
0.1106
0.4394
0.1386
0.5305
0.1267
Several people, all wearing sunglasses, are captured jumping into the air and making funny poses on a sandy beach area near a log.
Verschillende mensen, die allemaal een zonnebril dragen, worden gevangen genomen terwijl ze in de lucht springen en grappige poses maken op een zandstrand vlakbij een boomstam.
the people are in the sun
de mensen zijn in de zon
1
you dont need to be in the sun to be wearing sunglasses.
Je hoeft niet in de zon te zijn om een zonnebril te dragen.
0.5536
0.1148
0.214
0.1027
0.3374
0.1469
Several people, all wearing sunglasses, are captured jumping into the air and making funny poses on a sandy beach area near a log.
Verschillende mensen, die allemaal een zonnebril dragen, worden gevangen genomen terwijl ze in de lucht springen en grappige poses maken op een zandstrand vlakbij een boomstam.
the people are flying a plane
de mensen vliegen een vliegtuig
2
Flying a plane is not the same as jumping into the air.
Vliegen is niet hetzelfde als in de lucht springen.
0.5536
0.1149
0.2287
0.1194
0.7143
0.1389
Several people, all wearing sunglasses, are captured jumping into the air and making funny poses on a sandy beach area near a log.
Verschillende mensen, die allemaal een zonnebril dragen, worden gevangen genomen terwijl ze in de lucht springen en grappige poses maken op een zandstrand vlakbij een boomstam.
people are wearing glasses
mensen dragen een bril
0
Since the people are all wearing sunglasses, it implies that the glasses that the people are wearing in sentence 2 are sunglasses.
Aangezien de mensen allemaal een zonnebril dragen, betekent dat dat de glazen die de mensen in zin 2 dragen zonnebril zijn.
0.5536
0.1148
0.7712
0.1359
0.0866
0.1086
A man driving a cart with an advertisement asking you to place your ad on the back of his bike.
Een man die een kar bestuurt met een advertentie die je vraagt je advertentie op de achterkant van zijn fiets te plaatsen.
The man is riding his bike.
De man rijdt op zijn fiets.
0
The man riding his bike is implied as the one who is driving the cart with an advertisement asking for you to place an ad on the back.
De man die op zijn fiets rijdt wordt geïmpliceerd als degene die de kar bestuurt met een advertentie waarin gevraagd wordt om een advertentie op de achterkant te plaatsen.
0.2103
0.0825
0.9752
0.1321
0.0024
0.0811
A man driving a cart with an advertisement asking you to place your ad on the back of his bike.
Een man die een kar bestuurt met een advertentie die je vraagt je advertentie op de achterkant van zijn fiets te plaatsen.
The man is riding an elephant.
De man rijdt op een olifant.
2
A cart is different from an elephant.
Een kar is anders dan een olifant.
0.2103
0.0825
0.9066
0.1188
0.8588
0.1245
A man driving a cart with an advertisement asking you to place your ad on the back of his bike.
Een man die een kar bestuurt met een advertentie die je vraagt je advertentie op de achterkant van zijn fiets te plaatsen.
The man is advertising Google.
De man maakt reclame voor Google.
1
the man does not need to be only advertising google
de man hoeft niet alleen reclame google
0.2103
0.0825
0.812
0.1331
0.0
0.0762
Three friends hanging out mid jump on a beach.
Drie vrienden die midden op het strand rondhangen.
The friends are hanging out in an apartment.
De vrienden hangen rond in een appartement.
2
A beach is not an apartment.
Een strand is geen appartement.
0.0
0.0917
0.3506
0.1137
0.8551
0.1246
Three friends hanging out mid jump on a beach.
Drie vrienden die midden op het strand rondhangen.
The friends are on the beach.
De vrienden zijn op het strand.
0
Three friends are friends.
Drie vrienden zijn vrienden.
0.0
0.0917
0.758
0.1318
0.9637
0.1098
Three friends hanging out mid jump on a beach.
Drie vrienden die midden op het strand rondhangen.
The friends took a day trip to a beach together.
De vrienden gingen samen een dagje naar een strand.
1
The first sentence doesn't mention that the friends traveled to the beach together or that they are on a day trip.
De eerste zin vermeldt niet dat de vrienden samen naar het strand reisden of dat ze op een dagtrip zijn.
0.0
0.0917
0.5196
0.131
0.6091
0.1263
Three young men are jumping in the air during a picture on the beach.
Drie jonge mannen springen in de lucht tijdens een foto op het strand.
Some men are outside at the beach.
Sommige mannen zijn buiten op het strand.
0
The phrase "some men outside at the beach" imply that it is the three young men who are outside at the beach are taking a picture
De zin "sommige mannen buiten op het strand" impliceert dat het de drie jonge mannen zijn die buiten op het strand een foto nemen
0.7104
0.1191
0.6863
0.1295
0.3726
0.1125
Three young men are jumping in the air during a picture on the beach.
Drie jonge mannen springen in de lucht tijdens een foto op het strand.
Three young women swim at the beach.
Drie jonge vrouwen zwemmen op het strand.
2
They are totally different. Men jumping are in no way the same as women swimming.
Mannen die springen zijn niet hetzelfde als vrouwen die zwemmen.
0.7104
0.1191
0.9593
0.1475
0.2499
0.1233
Three young men are jumping in the air during a picture on the beach.
Drie jonge mannen springen in de lucht tijdens een foto op het strand.
Three men are posing for a picture before they leave the beach.
Drie mannen poseren voor een foto voor ze het strand verlaten.
1
they don't need to be leaving the beach to post for the photo.
Ze hoeven het strand niet te verlaten om de foto te plaatsen.
0.7104
0.1191
0.741
0.1261
0.7009
0.1168
A sign proclaiming that there is ad space available.
Een teken dat er advertentieruimte beschikbaar is.
The sign says no ad space is available
Het bord zegt dat er geen advertentieruimte beschikbaar is
2
There can not be ad space available and no ad space available at the same time.
Er kan geen advertentieruimte beschikbaar zijn en geen advertentieruimte beschikbaar op hetzelfde moment.
0.3219
0.1455
0.6557
0.1571
0.3127
0.1145
A sign proclaiming that there is ad space available.
Een teken dat er advertentieruimte beschikbaar is.
A sign outside
Een teken buiten
0
It is implied that the sign proclaiming the available ad space is located outside
Het is impliciet dat het bord dat de beschikbare advertentieruimte verkondigt zich buiten bevindt.
0.3216
0.1454
0.0
0.1072
0.1509
0.131
A sign proclaiming that there is ad space available.
Een teken dat er advertentieruimte beschikbaar is.
The sign is large
Het bord is groot.
1
the sign proclaiming ad space does not need to be always large.
het teken dat advertentieruimte verkondigt hoeft niet altijd groot te zijn.
0.3219
0.1455
0.337
0.1149
0.2232
0.1149
A man and a woman standing on a bridge look across the water at a boat.
Een man en een vrouw op een brug kijken over het water op een boot.
The man and woman look off in the distance.
De man en vrouw kijken uit in de verte.
0
Something located across the water is in the distance.
Iets over het water is in de verte.
0.2868
0.1082
0.2479
0.1152
0.0
0.1087
A man and a woman standing on a bridge look across the water at a boat.
Een man en een vrouw op een brug kijken over het water op een boot.
The man and woman are sweaty.
De man en vrouw zijn bezweet.
1
Just because a man and a woman standing on a bridge it does not mean they are sweaty.
Dat een man en een vrouw op een brug staan betekent niet dat ze zweterig zijn.
0.2867
0.1082
0.9144
0.1114
0.5689
0.134
A man and a woman standing on a bridge look across the water at a boat.
Een man en een vrouw op een brug kijken over het water op een boot.
The man and woman are in the desert.
De man en vrouw zijn in de woestijn.
2
There can't be any water or boats in the desert .
Er kan geen water of boten in de woestijn zijn.
0.2867
0.1082
0.7524
0.1204
0.7574
0.157
A man is very excited to add a tattoo to his collection.
Een man is erg enthousiast om een tatoeage toe te voegen aan zijn collectie.
The man has a couple of tattoos.
De man heeft een paar tatoeages.
0
It is implied that the man with a couple of tattoos is excited to add a tattoo to his collection
Het is geïmpliceerd dat de man met een paar tatoeages is opgewonden om een tatoeage toe te voegen aan zijn collectie
0.7271
0.1132
0.8531
0.1145
0.4694
0.108
A man is very excited to add a tattoo to his collection.
Een man is erg enthousiast om een tatoeage toe te voegen aan zijn collectie.
The man wants a tattoo of a skull and cross bones on his shoulder.
De man wil een tatoeage van een schedel en kruisbeenderen op zijn schouder.
1
a skull and cross bones tattoo is not the only tattoo the man could want to add.
een schedel en kruis botten tatoeage is niet de enige tatoeage die de man zou willen toevoegen.
0.7267
0.1133
0.6751
0.0978
0.6116
0.0867
A man is very excited to add a tattoo to his collection.
Een man is erg enthousiast om een tatoeage toe te voegen aan zijn collectie.
This is the man's first tattoo ever.
Dit is zijn eerste tatoeage ooit.
2
If the man has a collection of tattoos, this can not be his first tattoo.
Als de man een verzameling tatoeages heeft, kan dit niet zijn eerste tatoeage zijn.
0.7267
0.1133
0.6458
0.1189
0.8331
0.1295
A chef is preparing a dish in a large kitchen.
Een chef bereidt een gerecht in een grote keuken.
A man sleeps.
Een man slaapt.
2
A man can not prepare a dish while he sleeps.
Een man kan geen gerecht bereiden terwijl hij slaapt.
0.8614
0.1287
0.7425
0.1259
0.7086
0.1311